De volgende vraag die u stelt is, hoe kan ik met een eigen ervaring het gesprek op gang brengen en mijn deelnemers aan het woord laten over hun eigen beleving?
Nu maakt u met een enkel woord een lijstje van uw eigen ervaringen met fruit.
- ...
- ...
- ...
Kies diegene uit die niet te groot is, die u wel goed kent zodat u details kan vertellen die uw ervaring aantrekkelijk maken om naar te luisteren. Voelt u zich comfortabel als uw deelnemers meer vragen hebben over uw ervaring? Dat is belangrijk om uw ervaring in alle vrijheid en vertrouwen te kunnen delen. Als uw ervaring te imposant is dan wekt het bij uw deelnemers de verwachting dat zij ook met iets groots en imposants moeten komen. Het gaat er om dat er rust komt voor de belevenissen van een ieder. Niet de grootte maakt het boeiend maar de manier waarop je kunt vertellen. Dit oefenen de deelnemers en dat oefent u ook als docent. Het is eigenlijk altijd goed als het ruimte laat voor de anderen om te vragen en zelf op gedachten te komen zonder belemmering of met zo min mogelijk belemmering.
Verder met het voorbeeld:
Door onze spaarrekening, oogappel genaamd, kregen we geen rente maar we kregen uit betaald in appels. Ieder jaar in september konden we naar onze eigen boon bij een teler en konden daar appels plukken. Vorig jaar gingen we voor de laatste keer. De boom hing vol en we plukten alle appels. We konden er soms maar moeilijk bij en stonden op elkaar om de hoogste appels te plukken. Ondertussen proefden we de appels, ze waren heerlijk, fris en toch ook zoet. Ze waren geel met hier en daar een rode blos. we telden onze oogst. We hadden wel 100 appels. Zoveel, ze lagen uitgestald in de kofferbak. De hele auto rook naar appel.
Verder met het voorbeeld:
Het was een regenachtige dag en we liepen over een modderig pad naar een kleine boomgaard. Een vriendin had me uitgenodigd. De bomen waren groot en grillig en de appels gingen hoog in de bomen. Mijn vriendin had gezegd doe je laarzen aan en oude kleren. We klommen in een boom en een voor een plukten we appels. Die we in een geknoopte trui lieten zakken. Even hielden we pauze onder een plastic tegen de regen. Mijn handen roken naar de bomen. We aten een appel en waren verbaasd hoe ze smaakten.
Nu komt de vraag:
Wie van jullie heeft een vraag?
Het kan zijn over iets waar je meer van wilt weten
of
misschien over iets wat ik vertelde en wat nog niet helemaal duidelijk is?
Als je gewoon zegt wie wil iets vragen kan ook...maar soms is het handig richting te geven aan het type vraag dat gesteld kan worden...of juist om aan te geven dat iedere vraag mag en er tegelijkertijd een opening bij te formuleren...zo komt het vragen op gang...
Nadat je de vragen hebt beantwoord, stel je een vraag, de verbindingsvraag, waarmee u de deelnemers uitnodigt zelf een ervaring te delen.
Hoe formuleert u deze vraag? Waar houdt u rekening mee?
Wie van jullie kan vertellen over een keer dat je ... en wat er toen gebeurde?
Dit is de eerste versie van de eigen ervaring, de vertelde vorm. Hoe verder? Kijk in de lessenserie voor de stappen.
De verbindingsvraag in dit voorbeeld kan zijn:
Wie van jullie wil vertellen over een keer dat fruit je verraste? Wat gebeurde er? of Wie van jullie kan vertellen over een keer dat je iets met fruit heb meegemaakt en hoe dat ging?
Omdat u opzoek bent naar een ervaring met fruit. Kunt u een aantal kleinere vragen stellen zodat u extra sturing geeft aan de deelnemers. Voorbeeld
Hoe smaakte het fruit? Wat er gebeurde? Wie waren er allemaal? Wat werd er gezegd?
Dit zijn meerdere vragen die naar een zelfde type ervaring vragen maar net een klein beetje anders geformuleerd. Als docent kiest u uw eerste vraag breed, als u merkt dat het moeilijk is om aan te sluiten of op ideeën te komen kunt u de vraag specifieker maken of toespitsen op een waarneming, reuk, zien, proeven etc. U kunt ook nog een tweede ervaring voorbereiden die een andere toon heeft qua beleving. Meestal kunt u ook een vraag stellen naar het tegenovergestelde van de situatie die u hebt verteld.
In ons voorbeeld:
Het kan gaan over een ervaring met fruit? Bijvoorbeeld een keer dat je fruit at en het niet lekker was? Of juist een keer dat je fruit at en dat het heel lekker was? Dat is het tegenovergestelde spectrum. Afhankelijk van de deelnemers kun je eventueel hier naar uitwijken als iemand geen ervaring met fruit kan herinneren.
Een ander voorbeeld:
Van een vriendin kreeg ik een appel. We gingen op een bankje in het park zitten om hem op te eten. Ik beet in de appel en het was helemaal niet lekker. Hij bleek van binnen vreemde bruinige plekken te hebben die ik van buiten helemaal niet had gezien. De appel had er juist heel mooi uitgezien, roodachtig met geel. Hij voelde ook niet zacht maar juist fijn. Gelukkig zaten we buiten en kon ik de hap gelijk uitspugen.