|
|
Línea 1: |
Línea 1: |
| {{Kopweg}} | | {{Kopweg}} |
− | <h3>'''Vragen stellen'''</h3>
| + | {{Kopweg}} |
| + | De docent maakt tweetallen. Bij het maken van teams daarna kan de docent ervoor kiezen de niveau's de mengen. De overweging is dat de verschillen in gesprek overbrugbaar moeten zijn in de teams. In principe werken de deelnemers samen en is het overbruggen van lees- en begripsniveau mits niet te uiteenlopend een mooie oefening in sociale vaardigheden. |
| <br> | | <br> |
− | Het stellen van vragen is relevant bij het werken met Laat Je Zien vanwege een aantal redenen:
| |
− | * het maakt de groep deelnemers losser in de omgang en bouwt onderling vertrouwen op. De verteller ontvangt door vragen ondersteuning bij het ordenen van zijn gedachten en zijn verhaal. De luisteraar ontwikkelt de vaardigheden luisteren en vragen stellen;
| |
− | * het voor de verteller de eerste stap naar concreet, helder en precies krijgen van een verhaal; De verteller krijgt de kans toe te lichten en uit te breiden en kan die details en toevoegingen meenemen naar de geschreven versie. In Laat Je Zien hebben vragen een hoofdrol in het proces van herinneren, ordenen en woorden vinden om helder te vertellen;
| |
− | * het geeft de deelnemers vertrouwen dat door elkaar, specialisten en zichzelf vragen te stellen ze steeds meer te weten komen over allerlei diverse onderwerpen. Het creëert een open onderzoekshouding.
| |
| <br> | | <br> |
− | U kunt ook extra aandacht geven aan welke typen vragen er bestaan als u merkt dat uw deelnemers onervaren zijn met vragenstellen. Vragen stellen is aan te leren als ‘schakelen in de auto’. Het wordt onbewust automatisch en je blijft het doen ook bij jezelf.
| + | <h4>'''Kennis activeren door vragen'''</h4> |
| + | <h5>Duur ± 10 tot 15 minuten minuten / de hele groep - teams</h5> |
| + | De docent vraagt de deelnemers in hun teams vragen te formuleren over de tekst die ze hebben gelezen, activeringsvragen. Iedere vraag is valide, ieder team formuleert twee vragen en schrijft ze op twee losse kaartjes. Ook sturen de deelnemers hun vraag via hun telefoon of tablet in op het Digibord. Alle vragen worden verzamelt in een 'hoge hoed', een at random trekking. Vervolgens trekt iedere deelnemer een vraag terug en gaan de deelnemers in hun tweetal in overleg de vragen beantwoorden. |
| <br> | | <br> |
| <br> | | <br> |
− | We zetten een aantal type vragen op een rijtje die gebruikt worden bij het werken met Laat Je Zien.
| + | De docent gaat de vragen onderbrengen in een schema en kan nu ook andere vragen toevoegen die hij/zij aan de orde wil laten komen. De keuze voor het schema (woordspin bijvoorbeeld) maakt de docent in eerste instantie. Later kunnen ook de deelnemers voorstellen hoe ze gegevens in een schema willen onderbrengen in overleg met de docent. ''Uit de vragen blijkt hoe de deelnemers de tekst gelezen hebben. Waar gaat hun belangstelling naar uit? Wat begrijpen ze al wel en waar is het nog niet helemaal duidelijk?'' |
− | <div class="toccolours mw-collapsible mw-collapsed">
| |
− | <h4>'''Verbindingsvraag'''</h4>
| |
− | <div class="mw-collapsible-content">
| |
− | Een belangrijke vraag voor het proces van Laat Je Zien is de verbindingsvraag. Deze vraag wordt gesteld door de docent die het thema heeft ingezet met het vertellen van een eigen ervaring om de deelnemers uit te nodigen ook een eigen ervaring te delen.
| |
− | De docent kan door de verbindingsvraag de deelnemers in een bepaalde richting sturen; het onderwerp toespitsen of juist verbreden. Zo is de vraag een instrument om deelnemers te betrekken en te focussen. De docent nodigt de deelnemers uit om te vertellen en naar gelang de reacties kan zij/hij extra focus geven door de vraag toe te spitsen. Ook kan de docent de diepgang en de grootte van de ervaringen die gedeeld gaan worden door de gestelde vraag beïnvloeden.
| |
− | </div>
| |
− | </div>
| |
− | <div class="toccolours mw-collapsible mw-collapsed">
| |
− | <h5>Voorbeelden van '''''verbindingsvragen'''''</h5>
| |
− | <div class="mw-collapsible-content">
| |
− | * Vragen naar een situatie een gebeurtenis. Bijvoorbeeld ´Wie van jullie wil vertellen over een keer dat je een reis hebt gemaakt?´ Dit is een duidelijke vraag naar een ervaring. Als de reacties niet direct opkomen kun je een aantal extra hulpvragen stellen om de herinneringen aan te wakkeren. Bijvoorbeeld: Waar ging je heen en met wie? Hoe verliep de reis? Wat gebeurde er? Wie heb je ontmoet?
| |
− | * Vragen gericht op een relatie. Dit zijn dichotome vragen die gebruikt kunnen worden om beide kanten van de relatie te onderzoeken. Bijvoorbeeld: ´Wie van jullie kan vertellen over een keer dat je heel boos werd, of dat iemand anders heel boos werd op jou?´ Soms zijn er leerlingen die zeggen: 'Ik word nooit boos. Of er is nooit iemand boos op mij.' In zo’n geval kun je de vraag zo formuleren: Heb je weleens meegemaakt dat iemand die je kent heel boos werd? Hoe ging dat? Wat deed je? In dit geval is het thema dus boos worden.<br>
| |
− | Als docent kijk je welke kanten er aan het thema zitten en formuleert dan de verbindingsvraag op zo’n manier dat je meerdere kanten van het thema aanbod laat komen. Bijvoorbeeld: 'Wie van jullie kan vertellen over een keer dat er iets gebeurde en dat je heel boos werd over wat er gebeurde?' of 'dat wat er gebeurde iemand anders die erbij was heel boos maakte?' of 'dat wat er gebeurde Uiteindelijk zullen deze ervaringen/verhalen duidelijke aanknopingspunten bieden voor een gesprek over oplossen van conflicten. Het delen van ervaringen met conflict is dan een goed aanknopingspunt voor een les waarin leerlingen leren over het thema oorlog*.
| |
− | * Kunnen jullie je herinneren dat je een keer mee maakte dat iemand contact maakte en wat deed je? (Onderwerp wordt ‘een keer dat iemand contact maakt met je.)
| |
− | * Een andere insteek zou kunnen zijn: Wie van jullie wil vertellen over een keer dat je een oplossing zoekt en beperkte middelen hebt? Of dat jij iemand hebt geholpen? (Onderwerp wordt ‘een keer dat je iemand hebt geholpen of een keer dat iemand jou geholpen heeft’.)
| |
| <br> | | <br> |
− | * Extra voordeel kan zijn dat de woordenschat van de deelnemers op een natuurlijke manier wordt uitgebreid door aandacht te besteden aan verschillende begrippen die een relatie hebben met het thema. Bijvoorbeeld door met de leerlingen na te gaan welke andere woorden te gebruiken zijn in relatie tot het woord boos: ruzie maken, conflict, oorlog, woede, conflicthantering.
| |
− | </div>
| |
− | </div>
| |
− | <div class="toccolours mw-collapsible mw-collapsed">
| |
− | <h4>'''Hulpvraag'''</h4>
| |
− | <div class="mw-collapsible-content">
| |
− | Hulpvragen - specifieke vraag of alternatieve vraag - zijn vragen die extra aan de verbindingsvraag worden toegevoegd, met als doel:
| |
− | * de deelnemers een extra spoor binnen het thema aan te bieden om een ervaring te herinneren;
| |
− | * het onderwerp waarbinnen een ervaring wordt gevraagd verbreden of toespitsen;
| |
− | * meer kleuring geven zodat de deelnemers een steuntje krijgen voor het herinneren van gebeurtenissen die ze hebben meegemaakt.
| |
| <br> | | <br> |
− | Een voorbeeld van een verbindingsvraag met hulpvragen als we over een ervaring met een dier vertellen is: ´Wie van jullie wil vertellen over een keer dat hij of zij iets heeft meegemaakt met een dier? (= de verbindingsvraag) In de afgelopen week of maand? (= de hulpvraag) Misschien is het langer geleden, dat kan ook, maar bij voorkeur niet te lang geleden. Het is in ieder geval belangrijk dat je je het meegemaakte nog goed herinnert. Misschien heb je een huisdier waar je iets mee hebt meegemaakt? (= een hulpvraag). Misschien heb je een dier ontmoet in een park of op straat? (= een hulpvraag)
| + | <h4>'''Ordenen van kennis'''</h4> |
− | </div>
| + | <h5>Duur ± 15 tot 20 minuten minuten / de hele groep - teams</h5> |
− | </div>
| + | Als de deelnemers tijd hebben gehad om antwoorden te formuleren op de vragen worden deze klassikaal besproken. Ieder tweetal presenteert zijn antwoorden. Uit ieder antwoord worden de aspecten gehaald die passen bij de rubrieken die de docent aan bod wil laten komen. De geordende manier van onderbrengen van type vragen ontwikkelt bij de deelnemers een gevoel van de verschillende aspecten die een rol kunnen spelen; biografische kennis, historische kennis, psychologische factoren van de karakters, maatschappelijke kennis, stijl en tijd. De docent kan er voor kiezen om ieder aspect een kleur te geven, kleurcode. <br> |
− | <div class="toccolours mw-collapsible mw-collapsed">
| + | Op deze manier wordt de gelezen tekst besproken en komt de focus die de docent wil leggen aan bod. |
− | <h4>'''Verduidelijkingsvraag'''</h4> | |
− | <div class="mw-collapsible-content">
| |
− | Na het vertellen van een eigen ervaring stellen de luisteraars (kring) of luisteraar (tweetal) vragen om:
| |
− | * de verteller aan te moedigen extra details te vertellen;
| |
− | * helderheid en ordening te bevorderen bij de verteller.
| |
− | Verduidelijksvragen zijn vragen over iets waar je meer van wil weten of over iets wat nog niet helemaal duidelijk voor je is als luisteraar.
| |
− | </div>
| |
− | </div>
| |
− | <div class="toccolours mw-collapsible mw-collapsed">
| |
− | <h4>'''Open vraag'''</h4>
| |
− | <div class="mw-collapsible-content">
| |
− | Vaak is het nodig om deelnemers gaandeweg te trainen in het stellen van open vragen. Open vragen zijn bijvoorbeeld: ‘Wat gebeurde er?’, ‘Wat deed je?’, ‘Wat deden de anderen?’, ‘Wat zei jij?’, ‘Wat zeiden de anderen?’, ‘Wie was er bij je?’, ‘Wat zag je?’, ‘Wat rook je?’, ‘Hoe zag het eruit?’, ‘Welk moment van de dag was het?’, ‘Wat voor geluiden hoorde je?’.
| |
− | </div>
| |
− | </div>
| |
− | <div class="toccolours mw-collapsible mw-collapsed">
| |
− | <h4>'''Activeringsvraag'''</h4>
| |
− | <div class="mw-collapsible-content">
| |
− | Bij de Kenniskant van het drieluik kan de docent naar aanleiding van de woordspin en zijn/haar eigen keuze van belangrijke aspecten van het thema vragen voorbereiden waarmee de deelnemers aan de slag gaan. Dit soort type vragen zijn erop gericht de deelnemers aan te zetten tot verder onderzoek en het zichzelf en de stof verder te bevragen over een onderwerp. Ook kan de docent de deelnemers betrekken bij het formuleren van onderzoeksvragen: Wat wil je van het onderwerp te weten komen? Welke aspecten zitten er aan het onderwerp? Welke relaties spelen er een rol?
| |
− | </div>
| |
− | </div>
| |
− | <div class="toccolours mw-collapsible mw-collapsed">
| |
− | <h4>'''Kennisvraag'''</h4>
| |
− | <div class="mw-collapsible-content">
| |
− | Tijdens het vertellen en opschrijven van de Eigen Ervaring zijn vragen naar kennis niet behulpzaam en worden niet gesteld. Ze remmen de verteller en kunnen de indruk geven aan de verteller dat hij niet goed genoeg weet hoe of wat hij heeft meegemaakt.<br>
| |
| <br> | | <br> |
− | Tijdens de werkvormen in de Kennis en Actie fases spelen kennisvragen wel een rol. Dan worden de deelnemers aangemoedigd om te gaan onderzoeken. Onderzoeken staat en valt met het stellen van vragen. Daar zijn vragen die gericht zijn op het proces van onderzoek naar kennis en feiten onmisbaar. Vanuit de vastgestelde stof (onderwijsmodules) die leerlingen op een bepaald schoolniveau tot zich moeten nemen bestaan concepten en verbanden die allemaal aanbod kunnen komen via het doen van onderzoek aan de hand van vragen.
| + | <br> |
− | Een korte test om bepaalde kennis over begrippen en processen bij de leerlingen na te gaan kunnen hier worden ingevoegd. De voorkeur gaat echter uit naar het toetsen door middel van presentaties en het toepassen van kennis in Stap 3.
| + | <h5>'''Voorbereiden'''</h5> |
− | </div>
| + | * Deelnemers worden opgedeeld in teams. |
− | </div>
| + | * Groot vel/ white board. |
− | <div class="toccolours mw-collapsible mw-collapsed"> | + | * Markers in verschillende kleuren. |
− | <h4>'''Onderzoeksvraag'''</h4> | + | <br> |
− | <div class="mw-collapsible-content">
| + | <h5>'''Motivatie'''</h5> |
− | De deelnemers (individueel of in groepjes) kunnen ook een onderzoeksopdracht uitwerken; naar aanleiding van de kennisvragen een onderzoeksvraag opstellen. De vaardigheden voor het doen van onderzoek worden tegelijkertijd aangeleerd en geoefend. De deelnemers
| + | Het is een bewuste keuze om de deelnemers zoveel mogelijk te laten oefenen met vragen stellen. Vragen stellen is onderdeel van onderzoeken. Je kunt onderzoek doen door jezelf vragen stellen, anderen vragen te stellen, opzoek te gaan naar antwoorden op vragen. Kennis en ervaringen zoeken zodat je inzicht krijgt in de thema’s waar de vragen over gaan. Dit is een proces aanzetten in de deelnemers waarbij ontwikkeling en groei samengaan met willen weten en kennis vergroten. |
− | gaan met deze vaardigheden aan de slag om nader onderzoek te doen en hun kennis te verdiepen. Hiervan maken ze een verslag (digitaal of in een andere vorm), dit kan worden gedeeld als opmaat voor de volgende stap: de actie.
| |
− | </div>
| |
− | </div>
| |
De docent maakt tweetallen. Bij het maken van teams daarna kan de docent ervoor kiezen de niveau's de mengen. De overweging is dat de verschillen in gesprek overbrugbaar moeten zijn in de teams. In principe werken de deelnemers samen en is het overbruggen van lees- en begripsniveau mits niet te uiteenlopend een mooie oefening in sociale vaardigheden.
Kennis activeren door vragen
Duur ± 10 tot 15 minuten minuten / de hele groep - teams
De docent vraagt de deelnemers in hun teams vragen te formuleren over de tekst die ze hebben gelezen, activeringsvragen. Iedere vraag is valide, ieder team formuleert twee vragen en schrijft ze op twee losse kaartjes. Ook sturen de deelnemers hun vraag via hun telefoon of tablet in op het Digibord. Alle vragen worden verzamelt in een 'hoge hoed', een at random trekking. Vervolgens trekt iedere deelnemer een vraag terug en gaan de deelnemers in hun tweetal in overleg de vragen beantwoorden.
De docent gaat de vragen onderbrengen in een schema en kan nu ook andere vragen toevoegen die hij/zij aan de orde wil laten komen. De keuze voor het schema (woordspin bijvoorbeeld) maakt de docent in eerste instantie. Later kunnen ook de deelnemers voorstellen hoe ze gegevens in een schema willen onderbrengen in overleg met de docent. Uit de vragen blijkt hoe de deelnemers de tekst gelezen hebben. Waar gaat hun belangstelling naar uit? Wat begrijpen ze al wel en waar is het nog niet helemaal duidelijk?
Ordenen van kennis
Duur ± 15 tot 20 minuten minuten / de hele groep - teams
Als de deelnemers tijd hebben gehad om antwoorden te formuleren op de vragen worden deze klassikaal besproken. Ieder tweetal presenteert zijn antwoorden. Uit ieder antwoord worden de aspecten gehaald die passen bij de rubrieken die de docent aan bod wil laten komen. De geordende manier van onderbrengen van type vragen ontwikkelt bij de deelnemers een gevoel van de verschillende aspecten die een rol kunnen spelen; biografische kennis, historische kennis, psychologische factoren van de karakters, maatschappelijke kennis, stijl en tijd. De docent kan er voor kiezen om ieder aspect een kleur te geven, kleurcode.
Op deze manier wordt de gelezen tekst besproken en komt de focus die de docent wil leggen aan bod.
Voorbereiden
- Deelnemers worden opgedeeld in teams.
- Groot vel/ white board.
- Markers in verschillende kleuren.
Motivatie
Het is een bewuste keuze om de deelnemers zoveel mogelijk te laten oefenen met vragen stellen. Vragen stellen is onderdeel van onderzoeken. Je kunt onderzoek doen door jezelf vragen stellen, anderen vragen te stellen, opzoek te gaan naar antwoorden op vragen. Kennis en ervaringen zoeken zodat je inzicht krijgt in de thema’s waar de vragen over gaan. Dit is een proces aanzetten in de deelnemers waarbij ontwikkeling en groei samengaan met willen weten en kennis vergroten.