Vertellen
Contar & Escuchar
El profesor abre el intercambio con los participantes con su propia experiencia que ha sido preparada. Por naturaleza, el profesor tiene un papel ejemplar en un aula o grupo, lo que hace que la forma en que el profesor cuenta su historia sea un modelo para los participantes. Con su propia experiencia, el profesor puede hacer el proceso, la conexión con el tema, accesible y dar dirección. La pregunta con la que el profesor invita a los participantes a contar una experiencia influye en qué y cómo la contarán.
¿Qué decir y cómo conectar?
El profesor primero busca eventos de su propia vida que puedan introducir un tema a los participantes. Hacer una lista de estos experiencias crea una visión general para el profesor. Al elegir de la lista de experiencias es importante considerar los siguientes aspectos: profundidad, tamaño, seguridad, conexión con el tema (propósito de la lección) y grupo objetivo. ¿Quiénes son los participantes?
En el tema de las limitaciones, por ejemplo, el profesor habla de un momento en el que ha sido maltratado. Esta experiencia enseguida es demasiado grande.
Los participantes son automáticamente - una característica de la asociación - puestos en la pista de una experiencia demasiado grande. Entonces la sensación de seguridad del grupo y de cada uno de sus participantes está en juego.
Además, los participantes sin una experiencia enorme no pueden encontrar una conexión. Por lo tanto, elija de la lista de recordatorios una experiencia con la que los participantes tengan más probabilidades de conectarse. A menudo esto es con una experiencia menos cargada emocionalmente.
Si, por ejemplo, se quiere hablar de un tema importante como la discriminación, se puede acercar eligiendo una experiencia que tenga que ver con la exclusión. Se puede decir que una vez te dejaron fuera o que dejaste fuera a alguien más. En el tríptico se puede relacionar eso con la discriminación.
Contando su propia/o experiencia
La experiencia del profesor sirve de ejemplo para los participantes. Puedes usar tu propia experiencia para presentar el tema e influir en lo que otros cuenten y en cómo lo contaran. Por lo tanto, preste atención a los siguientes aspectos cuando cuente esa experiencia:
- Empieza a contarlo de inmediato, sin demasiada introducción;
- Habla con precisión y claridad;
- Preste atención a la variación en la longitud de las frases y el uso de las palabras;
- Vigila la estructura desde el principio, el centro a fin;
- Elija conscientemente qué adjetivos puede usar para dar más color (información) a los participantes;
- Si hay diálogos en la experiencia, puedes incluirlos en tu narración;
- Incorpore detalles en su narración, haciendo que su experiencia sea más atractiva para la imaginación;
- En la descripción de su experiencia, incluya una o más observaciones sensoriales;
- Sea lo más completo posible. Diga, por ejemplo, con quién y dónde estuvo, qué ocurrió exactamente, cómo fue, cómo se sintió y cómo reaccionaron los demás;
- Hazte preguntas como: ¿Qué ha pasado? ¿Qué he hecho? ¿En qué estaba pensando? ¿Qué sentí? ¿Cómo reaccioné? ¿Cómo reaccionaron los demás? ¿Qué se dijo?;
- Sólo habláis sobre una experiencia real. No retrase la experiencia más de tres meses a un año. Se puede hacer una excepción para un tema como "familia", donde las experiencias pueden claramente tener lugar en el pasado. Vigila cuánto tiempo estás ocupado contando historias;
- Evite resumir la historia y no dé una conclusión;
- Practica contando la historia de tu propia experiencia y haciendo la pregunta de conexión con, por ejemplo, un colega o amigo. Ver en "Instrumentos": Haciendo preguntas - pregunta de conexión;
- Cuando compartas tu propia experiencia, asegúrate de que sólo te concentres en aflojar las experiencias de los participantes. No es la intención que usted transfiera conocimientos en ese momento, porque se trata puramente de algo que ha experimentado y sobre lo que usted habla abiertamente. También quieres que los participantes cuenten sobre sus experiencias sin inhibiciones y sin sentirse juzgados. Se trata de la equivalencia entre los narradores de historias y no de comprobar su nivel de conocimiento;
- A veces - especialmente cuando esta forma de trabajo es todavía desconocida - nadie quiere empezar de hablar. Eso está bien y puede ser resuelto continuando directamente con la elaboración de una pequeña lista. Pero es preferible que los participantes se sientan finalmente invitados y superen sus dudas. La confianza de los participantes crece con la seguridad que se experimenta de esta manera.;
- Cuando la narración se detiene por un momento, no suele depender del sujeto. Las nuevas historias saldrán por su propia cuenta. Después de una o dos historias, da el siguiente paso.
Escuchar
De deelnemers ervaren wat het is als anderen aandachtig naar hun luisteren, hoe het is om vragen te krijgen en wat ze daarmee kunnen doen. Dit proces komt vanzelf tot stand. Iedere keer wordt een verteller beter in het vertellen en worden luisteraars scherper in het luisteren.
Luisteren naar iemand met aandacht kunnen de deelnemers met de werkvormen uit Laat Je Zien oefenen. Ze ervaren plezier als hun eigen ervaringen de aandacht krijgen die ze verdienen en kunnen op hun beurt ook anderen dit plezier gunnen. Door met aandacht te luisteren oefenen de deelnemers tegelijkertijd hun focus en concentratie.
Uitgewerkt voorbeeld I
Van ervaring naar thema
Je kunt bijvoorbeeld vertellen over een keer dat je iemand hebt geholpen of een keer dat iemand jou geholpen heeft. Plaats de ervaring vanuit het nu voor jou:
Op de speelplaats waar ik woonde stond een hoge glijbaan. Ik wilde eraf maar durfde niet. Mijn vriendin ging als eerste naar boven. Ik keek naar haar. Toen ze mij riep ging ik ook. Het ijzer van de trap was koud en ik ging langzaam naar boven. Helemaal bovenaan zat mijn vriendin. Ze wachtte op mij. Toen ik er bijna was gleed ze naar beneden. Zomaar. Ik kon niets meer zeggen. Ik voelde me niet zo lekker helemaal bovenaan. Ik ging zitten op het ijzer van de glijbaan. De wind waaide en beneden stond mijn vriendin te wachten, ze lachte. Ik wist niet hoe ik het moest doen zonder zo bang te zijn. Mijn vriendin merkte het en kwam over de glijbaan naar boven. Ze ging voor me zitten. Ze zei hoe ik achter haar moest aanschuiven en haar vasthouden. Samen gleden we naar beneden en gingen heel hard. Ik vond het leuk. Daarna deden we het iedere middag, als we konden, weer.
Naar aanleiding van dit voorbeeld kun je verschillende verbindingsvragen formuleren die diverse onderwerpen behandelen, bijvoorbeeld: ‘Kunnen jullie je herinneren dat je een keer heel bang was en wat er toen gebeurde?’ (Onderwerp wordt dan een keer dat je bang was). Een andere insteek zou kunnen zijn: ‘Wie van jullie wil vertellen over een keer dat iemand jou geholpen heeft? Of dat jij iemand hebt geholpen?’ (Onderwerp wordt dan een keer dat je iemand hebt geholpen of een keer dat iemand jou geholpen heeft.)
- Wanneer de vertelronde even stilvalt, ligt dat meestal niet aan het onderwerp. Er komen vanzelf weer nieuwe verhalen. Na één of twee verhalen in de kring gaat de docent naar de volgende stap. Soms, vooral als deze werkvorm nog onbekend is, wil er niemand vertellen. Dat is niet erg en kan worden opgelost door direct door te gaan met het maken van een lijstje. Maar het heeft de voorkeur dat de deelnemers zich toch uitgenodigd gaan voelen en hun schroom overwinnen. Het vertrouwen van de deelnemers groeit met de veiligheid die zo kan worden ervaren.
Uitgewerkt voorbeeld II
Van thema naar ervaring
Je kunt bijvoorbeeld vertellen over een keer dat je te laat was of dat iemand anders te laat was:
Ik zit aan de telefoon. Daniël staat onder de douche. Ik hoor hem zingen en praten. Hij speelt met zijn gogo’s en laat het water over zich heen spoelen. Na een tijdje zeg ik: ‘Ik hoor niets meer.’ Ik hang op en ga kijken. Daar zie ik hem zitten. Het water stroomt en hij slaapt. Ik zet de douche uit en pak een handdoek. Daniël wordt wakker als ik hem oppak. Hij laat zich wentelen in de warme handdoek en ik neem hem op schoot. ‘Ik was in slaap gevallen? Toch?
Daarna vraagt u of de deelnemers nog vragen hebben of meer willen weten over iets. Hierbij is het van belang dat deelnemers geen kennisvragen stellen maar verduidelijkingsvragen. De verteller is degene die weet wat hij of zij heeft meegemaakt. Het vertellen over die ervaring is hier belangrijk, niet wat er precies is gebeurd.
Aan de ene kant is het stellen van vragen relevant, omdat het de kring losser maakt en er zo vertrouwen wordt opgebouwd. Aan de andere kant is het een eerste stap naar het concreter, helderder en preciezer krijgen van een verhaal. De verteller krijgt de kans toe te lichten en uit te breiden en kan die toegevoegde details meenemen naar zijn eigen geschreven versie van het verhaal.
Soms is het nodig de deelnemers bewust te maken van het type vragen dat bij voorkeur gesteld kan worden om de verteller te versterken en om meer te weten te komen over de gebeurtenis. Bijvoorbeeld: ‘Wie was er bij je?’, ‘Wat zag je?’, ‘Wat rook je?’, ‘Hoe zag het eruit?’, ‘Welk moment van de dag was het?’ en ‘Wat voor een geluiden waren er?’
Nadat de docent zijn eigen ervaring heeft verteld, nodigt hij/zij de andere deelnemers uit om ook een ervaring te vertellen. De vraag waarmee de docent anderen uitnodigt, de verbindingsvraag, is helder, open en op zoek naar ervaringen die in hetzelfde gebied zitten maar niet hetzelfde zijn.
Een voorbeeld verbindingsvraag bij het vertellen over een keer dat je te laat was of dat iemand anders te laat was:
‘Wie van jullie wil vertellen over een keer dat je ergens laat mee was?’ Als een deelnemer begint te vertellen, is dat fijn. Soms kunnen de deelnemers nog niet uit zichzelf vertellen. De docent kan dan de vraag uitbreiden met de vraag: ‘Kan iemand vertellen over een keer dat je ergens te laat kwam?’ Of met de vraag: ‘Kan iemand vertellen over een keer dat je op iemand moest wachten?’ De docent geeft ook aan dat de ervaring idealiter niet te lang geleden heeft plaats gevonden: ‘Denk aan de afgelopen week of maand. Misschien is het langer geleden, dat kan ook, maar bij voorkeur niet te lang geleden. Het is in ieder geval belangrijk dat je je het meegemaakte nog goed herinnert.’
Alle deelnemers in de kring zullen gaan nadenken. Ze worden gestimuleerd zich gebeurtenissen uit het eigen leven te herinneren die iets met deze vraag te maken hebben. Daarna kan iemand beginnen met vertellen. De andere groepsleden luisteren dan en kunnen aan het einde van het verhaal vragen stellen. Er zijn veel verschillende soorten vragen. Behulpzame vragen zijn bijvoorbeeld: Wat deed je? Wat deden de anderen? Wat gebeurde er? Wat zei jij? Wat zeiden de anderen? Commentaar leveren is onder geen enkele voorwaarde toegestaan.
Wanneer de vertelronde even stilvalt, ligt dat meestal niet aan het onderwerp. Er komen vanzelf weer nieuwe verhalen. Na één of twee verhalen in de kring ga je naar de volgende activiteit, lijstje maken en kiezen.