EE
Het belang van de Eigen Ervaring
De eigen ervaring is een brandstof voor het opwekken en vergroten van kennis, het delen ervan leidt tot sterkere sociale cohesie; acceptatie en tolerantie groeien.
De bewustwording van het eigen zelf en het begrip over het zelf in relatie tot anderen groeit. Ook nemen zelfvertrouwen, empathie en actiebereidheid toe. Door de eigen ervaring als uitgangspunt te nemen ontwikkelen identiteit en zelfbeeld zich op een bewuste manier.
De eigen ervaring laat zien wat de relatie is van het individu tot zijn omgeving en wordt ingezet als een motor voor ‘bewuste’ communicatie.
Deze eigen ervaring onder woorden brengen, herkennen en erkennen als een bron van motivatie en kennis is het doel van de bouwstenen in het centrum van de drieluik-werkstructuur:
A: oraltiteit - eerste vorm is het vertellen van de eigen ervaring
B: schrijven - eerste vorm is het opschrijven van de eigen ervaring
C: vertalen naar andere vormen van expressie - terugkerende vorm is het maken van een beeld
A: Oraliteit stimuleren en ontwikkelen door oefeningen. (Verbale communicatie: dialoog, monoloog, groepsgesprek en presentatie.)
Componenten:
- Het op gang brengen van associatie bij luisteraars door het vertellen van een eigen ervaring in een groep.
- Bewustwording: van de woorden die de verteller kiest, van de opbouw van het verhaal en van de impact ervan op de luisteraar.
- De luisteraar ontwikkelt de vaardigheden luisteren en vragen stellen. De vragen ondersteunen de verteller bij het ordenen. Vragen stellen is aan te leren als ‘schakelen in de auto’. Het wordt onbewust automatisch en je blijft het doen ook bij jezelf. Daardoor wordt communicatie concreter, helderder en effectiever.
De eigen ervaring en bestaande kennis worden een extra kracht bij het verwerven van nieuwe kennis, Stap 2 van de drieluik werkstructuur.
De emotionele betekenis van de eigen ervaring zorgt ervoor dat de kennis eraan wordt toegevoegd beter wordt onthouden en gemakkelijker te gebruiken zal zijn in nieuwe situaties.
De praktijk van het vertellen van een Eigen Ervaring (Duur ±10 minuten)
De docent opent de kring met een voorbereide eigen ervaring. Van nature heeft de docent een voorbeeldfunctie in een klas waardoor de manier waarop de docent zijn/haar verhaal vertelt model staat voor de leerlingen.
De eigen ervaring is een gebeurtenis die je hebt meegemaakt. Het is belangrijk direct te beginnen met vertellen zonder teveel inleiding. De docent maakt een bewuste keuze uit de verschillende details en zintuiglijke waarnemingen die zij/hij in haar/zijn vertelling opneemt, waardoor haar/zijn ervaring meer tot de verbeelding spreekt. De eigen ervaring wordt zo helder mogelijk verteld. Hierbij moet rekening gehouden worden met: opbouw, zinslengte, woordgebruik (-variatie) en ritme.
Voorbeeld: vertellen over een keer dat je te laat was of dat iemand anders te laat was.
Ik zit aan de telefoon. Daniël staat onder de douche. Ik hoor hem zingen en praten. Hij speelt met zijn gogo’s en laat het water over zich heen spoelen. Na een tijdje zeg ik: ‘Ik hoor niets meer.’ Ik hang op en ga kijken. Daar zie ik hem zitten. Het water stroomt en hij slaapt. Ik doe de douche uit en pak een handdoek. Daniël wordt wakker als ik hem oppak. Hij laat zich wentelen in de warme handdoek en ik neem hem op schoot. ‘Ik was in slaap gevallen? Toch?
Daarna vraagt de docent of de deelnemers nog vragen hebben over iets waar ze meer van willen weten of over iets wat ze nog niet zo goed begrijpen. Hierbij is het van belang dat deelnemers geen kennisvragen stellen maar verduidelijkingsvragen. De verteller is degene die weet wat hij of zij heeft meegemaakt. Het verhaal over die ervaring is hier belangrijk.
Aan de ene kant is het stellen van vragen relevant, omdat het de kring losser maakt en er vertrouwen wordt opgebouwd. Aan de andere kant is het een eerste stap naar het concreter, helderder en preciezer krijgen van een verhaal. De verteller krijgt de kans toe te lichten en uit te breiden en kan die toegevoegde details meenemen naar zijn eigen geschreven versie van het verhaal.
Soms is het nodig de deelnemers bewust te maken van het type vragen dat bij voorkeur gesteld kan worden om de verteller te versterken en om meer te weten te komen over de belevenis. Bijvoorbeeld: ‘Wie was er bij je?’, ‘Wat zag je?’, ‘Wat rook je?’, ‘Hoe zag het eruit?’, ‘Welk moment van de dag was het?’, ‘Wat voor een geluiden waren er?’
Nadat de docent zijn eigen ervaring heeft verteld, nodigt deze de andere deelnemers uit ook te vertellen. De vraag waarmee de docent anderen uitnodigt, is helder, open en op zoek naar ervaringen die in hetzelfde gebied zitten maar niet hetzelfde zijn. Deze vraag heet in de methodologie Laat Je Zien de verbindingsvraag.
Een verbindingsvraag bij het vertellen over een keer dat je te laat was of dat iemand anders te laat was.
Wie van jullie wil vertellen over een keer dat je ergens laat mee was? Als er een deelnemer vertelt is dat fijn. Soms kunnen de deelnemers nog niet vertellen. De docent kan dan de vraag uitbreiden met de vraag: Kan iemand vertellen een keer dat je ergens te laat kwam? Of met de vraag: Kan iemand vertellen over een keer dat je op iemand moest wachten?
De docent geeft ook aan dat de ervaring idealiter niet te lang geleden heeft plaats gevonden. Denk aan de afgelopen week of maand? Misschien is het langer geleden, dat kan ook, maar bij voorkeur niet te lang geleden. Het is in ieder geval belangrijk dat je je het meegemaakte nog goed herinnert.
Alle deelnemers in de kring zullen gaan nadenken en gestimuleerd worden zich gebeurtenissen uit het eigen leven te herinneren die iets met deze vraag te maken hebben. Daarna kan iemand vertellen. De andere groepsleden luisteren en kunnen aan het einde van het verhaal vragen stellen. Er zijn veel verschillende soorten vragen, behulpzame vragen zijn bijvoorbeeld: ‘Wat deed je?’, ‘Wat deden de anderen?’, ‘Wat gebeurde er?’, ‘Wat zei jij?’, ‘Wat zeiden de anderen?’. Commentaar is onder geen enkele voorwaarde toegestaan. Wanneer de vertelronde even stilvalt, ligt dat meestal niet aan het onderwerp. Er komen vanzelf weer nieuwe verhalen. Na één of twee verhalen in de kring ga je naar de volgende activiteit, lijstje maken en kiezen.
Het vertellen over belevenissen in de kring brengt bij alle deelnemers de gedachtestroom op gang (associëren). Iedereen herinnert zich verschillende ervaringen uit zijn eigen leven door de belevenissen die anderen vertellen.
Door een belevenis te vertellen in de kring leer je elkaar beter kennen, dit is goed voor de sociale cohesie. Vanuit het begrip voor elkaar in een veilige omgeving ontstaat er openheid zodat deelnemers van elkaar kunnen leren. Naast het vertellen leren deelnemers luisteren en constructief te reageren op elkaar. De vertelkring is een duidelijke groepssetting en leert de deelnemers verantwoordelijkheid te nemen voor alle aspecten met betrekking tot het functioneren van de groep.
Waarom de eigen ervaring delen zinvol is
In Stap 1 van de drieluik werkstructuur zitten leerlingen in een kring en delen hun ervaring in de kring. De eigen ervaring is de basis. Het vertellen van een verhaal is belangrijk voor reflectie en leren. Het dient om een nieuw inzicht te krijgen of te begrijpen wat er is gebeurd.
Het vertellen over belevenissen in de kring brengt bij alle deelnemers de gedachtestroom op gang (associëren). Iedereen herinnert zich verschillende ervaringen uit zijn eigen leven door de belevenissen die anderen vertellen.
Door een belevenis te vertellen in de kring leer je elkaar beter kennen, dit is goed voor de sociale cohesie. Vanuit het begrip voor elkaar in een veilige omgeving ontstaat er openheid zodat deelnemers van elkaar kunnen leren. Naast het vertellen leren deelnemers luisteren en constructief te reageren op elkaar. De vertelkring is een duidelijke groepssetting en leert de deelnemers verantwoordelijkheid te nemen voor alle aspecten met betrekking tot het functioneren van de groep.
De luisteraars geven aandacht en feedback zonder te oordelen, maar pas nadat de verteller is uitgesproken. Zij stellen verdiepende vragen die gericht zijn op details en nieuwe informatie. Het gaat er niet om de verteller te beoordelen. Datgene wat verteld wordt, is altijd waar. Door de reacties en vragen van de luisteraar zal de verteller een volgende keer zijn verhaal net wat anders vertellen. Hij heeft iets geleerd! Zo kan een verhaal veranderen naar de gewenste vorm. Details worden toegevoegd of weggelaten. Andere woorden worden gekozen. Dit geeft de verteller controle over de situatie. Dankzij dit gevoel van macht over het vertelde, kan de verteller tijdens het delen van zijn verhaal met anderen zijn eigen ervaring op een nieuwe manier beleven. Nu kan de persoon zijn verhaal opschrijven. Hoe meer details, hoe levendiger het verhaal.
Welke rol spelen vragen in Laat Je Zien?
In het proces van de methodologie Laat Je Zien is er veel ruimte en aandacht voor vragen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende typen vragen zoals: activeringsvragen, verduidelijkingsvragen, verbindingsvragen, open vragen, hulpvragen en kennis vragen. Ieder type vraag vervult een andere rol in Laat Je Zien.
De module Lees - Laat Je Zien
De verbinding met literatuur is een extra versterker van de effecten van het werken met de eigen ervaring. Niet alleen spiegel je je met je omgeving, je treedt een wereld binnen met personages. Deze personages bieden een mogelijkheid om dieper na te denken over de menselijke soort waartoe je behoort en de thema’s waar we allen mee te maken hebben en/of kunnen krijgen. Het lezen van een roman geeft je informatie over hoe een personage denkt, zich uitdrukt en handelt in een specifieke situatie. Dit gebeurt binnen de context van een verhaal dat je meeneemt en het je eigenlijk allemaal niet zo expliciet laat waarnemen. Je ervaart door het verhaal, c.q. de roman.
Elke gebeurtenis geeft aanleiding tot meerdere invalshoeken, als docent kies je de focus passend bij het thema dat je later wilt gaan behandelen in de les. Bijvoorbeeld in de module Lees de lessenserie Negen X Grunberg:
De kring start bij de serie Negen X Grunberg met het voorlezen van een column uit de bundel Thuis Ben Je. De schrijver geeft zich en laat een wereld van denken en beleven zien. Door het verwoorden van een eigen ervaring in aansluiting op de column wordt de relatie tussen de tekst van de schrijver en de ervaring van de verteller zichtbaar, in voelbaar. Zo kunnen leerlingen een verbinding ervaren met de schrijver en de docent.
Veiligheid
De volgorde van de onderwerpen zorgt voor een proces met rust en ruimte bij de deelnemers en
dat versterkt de veiligheid in de klas. De lessenserie inkorten kan, maar het is daarbij belangrijk
rekening te houden met de keuze van het onderwerp in verband met de intimiteit; de docent draagt
verantwoordelijkheid voor een goede afstemming op het niveau van de deelnemers.
Het is hiertoe noodzakelijk vooraf een aantal regels afspreken met de groep. Bij één-op- één
begeleiding gelden deze regels ook.
1. Deelnemers onderbreken elkaar niet tijdens het vertellen en stellen hun vragen als de
verteller is uitgesproken.
2. Elke deelnemer mag vragen stellen over datgene waarover hij meer wil weten of wat hem
nog niet duidelijk is.
3. Commentaar is nooit toegestaan.
4. Dat wat in de groep of één-op- één gedeeld wordt blijft in de groep en wordt niet naar
buiten gebracht.
De docent kan ervoor kiezen pictogrammen te gebruiken om de regels actief in herinnering te
houden bij de deelnemers. Vanuit haar/zijn rol als voorbeeld draagt de docent zelf bij aan de veiligheid
in de groep. Om de veiligheid in de groep tijdens de stappen te waarborgen loopt de docent rond en
is zij/hij beschikbaar om waar nodig het proces te faciliteren.
Eigen Ervaring de kern van Laat Je Zien
Voor het inzetten van je eigen ervaring zijn een aantal zaken belangrijk:
- Als docent van een vertelkring ga je eerst op zoek naar gebeurtenissen in je eigen leven waarmee je een onderwerp kunt introduceren bij de deelnemers aan een vertelkring. Maak voor jezelf een lijstje. Bij de keuze uit je herinneringen houd je rekening met je doelgroep en het doel. Bereid je eigen ervaring voor. Oefen met iemand uit je omgeving.
- Vertel precies en helder. Als begeleider van de groep kun je met je eigen ervaring het onderwerp introduceren en beïnvloeden wat anderen gaan vertellen en hoe anderen gaan vertellen.
Wat?
Met wat wordt bedoeld: de grootte van je onderwerp en de diepgang. Bijvoorbeeld als je bij het thema grenzen gaat vertellen over een keer dat je mishandeld bent, deel je een grote ervaring en daarmee breng je de leerlingen automatisch (is een kenmerk van associëren) op het spoor van een grote ervaring. Ook heeft zo’n keuze invloed op de veiligheid in de groep.
Een bijkomend aspect is dat leerlingen die geen grote ervaring hebben geen aansluiting vinden. Kies daarom uit je lijst met herinneringen een ervaring waarmee je bij de leerlingen de meeste aansluiting op gang kunt brengen. Vaak is dat met een minder beladen ervaring.
Bijvoorbeeld als je het over een groot thema als discriminatie wilt hebben kun je het dichterbij brengen door te kiezen voor een ervaring die te maken heeft met buitensluiten. Een keer dat je hebt ervaren dat je werd buitengesloten of dat je doorhad dat je iemand anders buitensloot. In de drieluik kun je dan later doorkoppelen naar discriminatie.
Hoe?
Met hoe wordt bedoeld: precies en helder vertellen aan de hand van details. Als er dialogen voorkomen in de ervaring kun je die ook vertellen.
- Kies bewust welke bijvoeglijke naamwoorden je kunt gebruiken om extra kleur (informatie) te geven aan de luisteraars.
- Houd de structuur begin-midden-eind in de gaten.
- Kies in de beschrijving van je ervaring één of meer zintuiglijke waarnemingen.
- Denk aan ordening; met wie was je, wat gebeurde er, waar was je, hoe ging het, wat gebeurde er precies, hoe voelde je je, hoe reageerden anderen. Hierbij kun je ook denken aan het jezelf bevragen aan de hand van vragen als: Wat gebeurde er? Wat deed ik? Wat dacht ik? Wat voelde ik? Hoe reageerde ik? Hoe reageerden anderen? Wat werd er gezegd?)
- Vermijd samenvatten en het geven van een conclusie.
- Zorg dat je bij het delen van je eigen ervaring je alleen richt op het losmaken van de ervaringen van de deelnemers. Het is niet de bedoeling dat je op zo’n moment kennis gaat toelichten, omdat het puur gaat om iets wat je beleefd hebt en dat je dat onbevangen vertelt. Dit is wat je ook van de deelnemers wil. Dat ze onbevangen vertellen zodat ze zich niet beoordeeld voelen. Het gaat om gelijkwaardigheid tussen de vertellers en niet om het checken van kennisniveau.
- Vertel uitsluitend een werkelijk gebeurde ervaring. Formuleer de ervaring zo, als iets wat onlangs, niet langer dan drie maanden tot een jaar geleden is gebeurd. Een uitzondering kun je maken voor een thema als familie waarbij de ervaringen zich duidelijk afspelen in het verleden. Wees je bewust over de tijd waarin je je ervaring vertelt.
Uitgewerkt voorbeeld
Plaats de ervaring vanuit het nu voor jou, bijvoorbeeld:
Op de speelplaats waar ik woonde stond een hoge glijbaan. Ik wilde eraf maar durfde niet. Mijn vriendin ging als eerste naar boven. Ik keek naar haar. Toen ze mij riep ging ik ook. Het ijzer van de trap was koud en ik ging langzaam naar boven. Helemaal bovenaan zat mijn vriendin. Ze wachtte op mij. Toen ik er bijna was gleed ze naar beneden. Zomaar. Ik kon niets meer zeggen. Ik voelde me niet zo lekker helemaal bovenaan. Ik ging zitten op het ijzer van de glijbaan. De wind waaide en beneden stond mijn vriendin te wachten, ze lachte. Ik wist niet hoe ik het moest doen zonder zo bang te zijn. Mijn vriendin merkte het en kwam over de glijbaan naar boven. Ze ging voor me zitten. Ze zei hoe ik achter haar moest aanschuiven en haar vasthouden. Samen gleden we naar beneden en gingen heel hard. Ik vond het leuk. Daarna deden we het iedere middag, als we konden, weer.
Naar aanleiding van dit voorbeeld kun je verschillende verbindingsvragen formuleren die leiden tot verschillende onderwerpen. Bijvoorbeeld: Kunnen jullie je herinneren dat je een keer heel bang was en wat er toen gebeurde? (Onderwerp wordt ‘een keer dat je bang was’. Een andere insteek zou kunnen zijn: Wie van jullie wil vertellen over een keer dat iemand jou geholpen heeft? Of dat jij iemand hebt geholpen? (Onderwerp wordt ‘een keer dat je iemand hebt geholpen of een keer dat iemand jou geholpen heeft’.)
Wanneer de vertelronde even stilvalt, ligt dat meestal niet aan het onderwerp. Er komen vanzelf weer nieuwe verhalen. Na één of twee verhalen in de kring ga je naar de volgende stap. Soms, vooral als deze werkvorm nog onbekend is, wil er niemand vertellen. Dat is niet erg en kan worden opgelost door direct door te gaan met het maken van een lijstje. Maar het heeft de voorkeur dat de leerlingen zich toch uitgenodigd gaan voelen en hun schroom overwinnen.
Instructies lijstje maken en kiezen
(duur: ±5 minuten)
De deelnemers maken na de vertelkring associatief een lijstje van drie verschillende eigen ervaringen die ze zich herinneren bij het onderwerp uit de vertelkring. De docent herhaalt de verbindingsvraag om alle leerlingen nog een keer te focussen.
Het gaat om drie of twee ervaringen die ze zich helder en goed herinneren. Daar maken ze een lijstje van met één woord als aanduiding (1:2:3). Het lijstje is privé. Ze kiezen de ervaring waarbij ze zich comfortabel voelen om hem te delen met de groep en die ze zich nog goed met details herinneren.
Het geeft de deelnemers controle over de herinnerde belevenissen. Zo kunnen ze gericht kiezen welke belevenis ze willen delen met anderen en waar ze nu zin in hebben om mee aan het werk te gaan. Dit is belangrijk voor het gevoel van veiligheid en voor de intrinsieke motivatie. Daarnaast is het maken van een lijstje een oefening in ordenen.
De docent vraagt of iedereen minimaal 1 maar bij voorkeur 2 of 3 ervaringen heeft staan op zijn lijstje. Daarna vraagt de docent de leerlingen de ervaring te omcirkelen die ze gaan delen. Hij herinnert de deelnemers dat ze die ervaring kiezen die ze willen delen met hun teamgenoot en de groep. De docent kijkt even of iedereen een ervaring heeft gekozen en omcirkelt en gaat door met het twee aan twee vertellen.
Voorbeeld
Thema: vertellen over een keer dat je te laat was of dat iemand anders te laat was.
Docent vertelt:
Ik zit aan de telefoon. Daniël staat onder de douche. Ik hoor hem zingen en praten. Hij speelt met zijn gogo’s en laat het water over zich heen spoelen. Na een tijdje zeg ik: ‘Ik hoor niets meer.’ Ik hang op en ga kijken. Daar zie ik hem zitten. Het water stroomt en hij slaapt. Ik doe de douche uit en pak een handdoek. Daniël wordt wakker als ik hem oppak. Hij laat zich wentelen in de warme handdoek en ik neem hem op schoot. ‘Ik was in slaap gevallen? Toch?’
Lijstje van de docent voor het vertellen over de douche en Daniël was:
- Platte band
- Douche
- Ziekenhuis
De keuze voor het vertellen was nummer twee.