Sjabloon

EEvoor: verschil tussen versies

Regel 1: Regel 1:
 
{{Kopweg}}
 
{{Kopweg}}
De vorm waarin de docent vertelt staat model voor de deelnemers.
+
Als docent van de groep kun je met je eigen ervaring het onderwerp introduceren en beïnvloeden wat en hoe anderen gaan vertellen.  
* Vertel precies en helder. Als docent van de groep kun je met je eigen ervaring het onderwerp introduceren en beïnvloeden wat anderen gaan vertellen en hoe anderen gaan vertellen. Het is belangrijk direct te beginnen met vertellen zonder teveel inleiding. De docent maakt een bewuste keuze uit de verschillende details en zintuiglijke waarnemingen die zij/hij in haar/zijn vertelling opneemt, waardoor haar/zijn ervaring meer tot de verbeelding spreekt. De eigen ervaring wordt zo helder mogelijk verteld. Hierbij moet rekening gehouden worden met: opbouw, zinslengte, woordgebruik (-variatie) en ritme.
+
<br>
* Houd de structuur begin-midden-eind in de gaten.
+
<br>
* Kies bewust uit de details die de ervaring kunnen kleuren. 
+
* Begin direct te vertellen, zonder te veel inleiding.  
* Kies bewust welke bijvoeglijke naamwoorden je kunt gebruiken om extra kleur (informatie) te geven aan de luisteraars.       
+
* Neem details en zintuiglijke waarnemingen in uw vertelling op, waardoor uw ervaring meer tot de verbeelding spreekt.  
* Als er dialogen voorkomen in de ervaring kun je die ook vertellen.  
+
* Vertel precies en helder.
* Kies in de beschrijving van je ervaring één of meer zintuiglijke waarnemingen.     
+
* Zorg voor variatie in zinslengte en woordgebruik.
* Denk aan ordening; met wie was je, wat gebeurde er, waar was je, hoe ging het, wat gebeurde er precies, hoe voelde je je, hoe           reageerden anderen. Hierbij kun je ook denken aan het jezelf bevragen aan de hand van vragen als: Wat gebeurde er? Wat deed ik? Wat dacht ik? Wat voelde ik? Hoe reageerde ik? Hoe reageerden anderen? Wat werd er gezegd?)   
+
* Houd de structuur begin-midden-eind in de gaten.  
* Vermijd samenvatten en het geven van een conclusie.
+
* Kies bewust welke bijvoeglijke naamwoorden u kunt gebruiken om extra kleur (informatie) te geven aan de deelnemers.       
* Probeer de voorbereide eigen ervaring en verbindingsvraag uit met bijvoorbeeld een collega of vrienden om te oefenen.
+
* Als er dialogen voorkomen in de ervaring kunt u die in uw vertelling opnemen.
* De docent zorgt ervoor dat zij/hij bij het delen van de eigen ervaring zich alleen richt op het losmaken van de ervaringen van de deelnemers. Het is niet de bedoeling dat de docent op zo’n moment kennis gaat toelichten. Het gaat puur om iets wat de deelnemers beleefd hebben en dat zij dat onbevangen vertellen zonder zich beoordeeld te voelen. Het gaat om gelijkwaardigheid tussen de vertellers en niet om het checken van kennisniveau
+
* Neem in de beschrijving van uw ervaring één of meer zintuiglijke waarnemingen op.     
* Vertel uitsluitend een werkelijk gebeurde ervaring. Formuleer de ervaring zo, als iets wat onlangs, niet langer dan drie maanden tot een jaar geleden is gebeurd. Een uitzondering kun je maken voor een thema als familie waarbij de ervaringen zich duidelijk kunnen afspelen in het verleden. Wees je bewust over de tijd waarin je je ervaring vertelt.
+
* Wees zo volledig mogelijk: met wie was je, wat gebeurde er, waar was je, hoe ging het, wat gebeurde er precies, hoe voelde je je, hoe reageerden anderen?
* Wanneer de vertelronde even stilvalt, ligt dat meestal niet aan het onderwerp. Er komen vanzelf weer nieuwe verhalen. Na één of twee verhalen in de kring ga de docent naar de volgende stap. Soms, vooral als deze werkvorm nog onbekend is, wil er niemand vertellen. Dat is niet erg en kan worden opgelost door direct door te gaan met het maken van een lijstje. Maar het heeft de voorkeur dat de deelnemers zich toch uitgenodigd gaan voelen en hun schroom overwinnen. Het vertrouwen van de deelnemers groeit met de veiligheid die wordt ervaren.
+
* Stel jezelf vragen als: Wat gebeurde er? Wat deed ik? Wat dacht ik? Wat voelde ik? Hoe reageerde ik? Hoe reageerden anderen? Wat werd er gezegd?
 +
* Vertel uitsluitend een werkelijk gebeurde ervaring. Formuleer de ervaring als iets wat onlangs, niet langer dan drie maanden tot een jaar geleden, is gebeurd. U kunt een uitzondering maken voor een thema als ‘familie’ waarbij de ervaringen zich duidelijk kunnen afspelen in het verleden.   
 +
* Vermijd samenvatten en geef geen conclusie.
 +
* Oefen het vertellen van de eigen ervaring en het stellen van de verbindingsvraag met bijvoorbeeld een collega of vrienden.
 +
* Zorg ervoor dat u zich bij het delen van de eigen ervaring alleen richt op het losmaken van de ervaringen van de deelnemers. Het is niet de bedoeling dat u op zo’n moment kennis gaat toelichten. Het gaat er puur om dat de deelnemers iets wat zij beleefd hebben onbevangen vertellen zonder zich beoordeeld te voelen. Het gaat om gelijkwaardigheid tussen de vertellers en niet om het onderzoeken van het kennisniveau van de deelnemers.
 +
* Soms, vooral als deze werkvorm nog onbekend is, wil er niemand vertellen. Dat is niet erg en kan worden opgelost door direct door te gaan met het maken van een lijstje. Maar het heeft de voorkeur dat de deelnemers zich toch uitgenodigd gaan voelen en hun schroom overwinnen. Het vertrouwen van de deelnemers groeit met de veiligheid die wordt ervaren.
 +
* Wanneer de vertelronde even stilvalt, ligt dat meestal niet aan het onderwerp. Er komen vanzelf weer nieuwe verhalen. Na één of twee verhalen in de kring ga de docent naar de volgende stap.

Versie van 24 aug 2020 15:28

Als docent van de groep kun je met je eigen ervaring het onderwerp introduceren en beïnvloeden wat en hoe anderen gaan vertellen.

  • Begin direct te vertellen, zonder te veel inleiding.
  • Neem details en zintuiglijke waarnemingen in uw vertelling op, waardoor uw ervaring meer tot de verbeelding spreekt.
  • Vertel precies en helder.
  • Zorg voor variatie in zinslengte en woordgebruik.
  • Houd de structuur begin-midden-eind in de gaten.
  • Kies bewust welke bijvoeglijke naamwoorden u kunt gebruiken om extra kleur (informatie) te geven aan de deelnemers.
  • Als er dialogen voorkomen in de ervaring kunt u die in uw vertelling opnemen.
  • Neem in de beschrijving van uw ervaring één of meer zintuiglijke waarnemingen op.
  • Wees zo volledig mogelijk: met wie was je, wat gebeurde er, waar was je, hoe ging het, wat gebeurde er precies, hoe voelde je je, hoe reageerden anderen?
  • Stel jezelf vragen als: Wat gebeurde er? Wat deed ik? Wat dacht ik? Wat voelde ik? Hoe reageerde ik? Hoe reageerden anderen? Wat werd er gezegd?
  • Vertel uitsluitend een werkelijk gebeurde ervaring. Formuleer de ervaring als iets wat onlangs, niet langer dan drie maanden tot een jaar geleden, is gebeurd. U kunt een uitzondering maken voor een thema als ‘familie’ waarbij de ervaringen zich duidelijk kunnen afspelen in het verleden.
  • Vermijd samenvatten en geef geen conclusie.
  • Oefen het vertellen van de eigen ervaring en het stellen van de verbindingsvraag met bijvoorbeeld een collega of vrienden.
  • Zorg ervoor dat u zich bij het delen van de eigen ervaring alleen richt op het losmaken van de ervaringen van de deelnemers. Het is niet de bedoeling dat u op zo’n moment kennis gaat toelichten. Het gaat er puur om dat de deelnemers iets wat zij beleefd hebben onbevangen vertellen zonder zich beoordeeld te voelen. Het gaat om gelijkwaardigheid tussen de vertellers en niet om het onderzoeken van het kennisniveau van de deelnemers.
  • Soms, vooral als deze werkvorm nog onbekend is, wil er niemand vertellen. Dat is niet erg en kan worden opgelost door direct door te gaan met het maken van een lijstje. Maar het heeft de voorkeur dat de deelnemers zich toch uitgenodigd gaan voelen en hun schroom overwinnen. Het vertrouwen van de deelnemers groeit met de veiligheid die wordt ervaren.
  • Wanneer de vertelronde even stilvalt, ligt dat meestal niet aan het onderwerp. Er komen vanzelf weer nieuwe verhalen. Na één of twee verhalen in de kring ga de docent naar de volgende stap.