Zelf lessen maken: verschil tussen versies
Regel 216: | Regel 216: | ||
</div> | </div> | ||
</div> | </div> | ||
− | |||
− | |||
[[Categorie:Maak en Deel een Bijeenkomst]] | [[Categorie:Maak en Deel een Bijeenkomst]] | ||
[[Categorie:Pagina's met ongeldige zelfsluitende HTML-tags]] | [[Categorie:Pagina's met ongeldige zelfsluitende HTML-tags]] |
Versie van 2 sep 2020 23:06
Zelf lessen maken met Laat Je Zien
Leuk dat u nieuwsgierig bent naar het maken van lessen met de methodologie Laat Je Zien. Als u de onderstaande vragen van het begin tot het einde doorloopt dan kan u een eigen les maken.
Als u naar aanleiding van de uitleg vragen hebt, neem dan contact met ons op. Uw vragen zijn voor ons belangrijk en interessant. Zo leren we meer en meer.
Nog even de bouwstenen in het kort:
- Twee dynamieken;
- De persoonlijke ervaring;
- Bestaande kennis inventariseren en ordenen;
- Nieuwe kennis toevoegen;
- Combineren en toepassingen voor de praktijk ontwikkelen;
- Praktijk;
- Evaluatie en reflectie.
Hoe kunt u iedere bouwsteen vormgeven? Welke keuzes kunt u maken? Via de onderstaande vragen wordt hier uit de doeken gedaan hoe u dit met Laat Je Zien vorm geeft.
Hoe begint u?
U kiest als eerste een thema.
1 Vanuit uzelf;
Wat vind ik, als docent, leuk en belangrijk om met mijn deelnemers te delen?
Bijvoorbeeld van thema's: Zintuig beleving, waarnemen, literaire verwerkingsvormen, staatsinrichting, menselijk lichaam, spel ...
2 Vanuit een deelnemer;
Waar hebben mijn deelnemers het over? Wat houdt hen bezig? Waar lopen ze tegen aan?
Bijvoorbeeld: Onderling kletsen en lekker eten, sport, spel; alles met de telefoon in de hand ...
3 Vanuit geplande kennisoverdracht;
Wat staat er op de planning vanuit de sectie/school
Bijvoorbeeld: Kennis over dichtvormen, de taxonomie van planten, staatsinrichting, essay schrijven, voeding, Griekse oudheid, engelse grammatica, rekenen ...
Het lijkt de snelste weg om te starten bij geplande kennisoverdracht maar is dat is het zeker niet. Omdenken vanuit uzelf of deelnemer(s) werkt net zo snel. Alle drie de invalshoeken kunnen leiden tot net zo een boeiende en zinvolle les waarbij de kennis waarmee deelnemers bekend moeten worden aan bod kan komen in allerlei vormen. U kunt een thema kiezen dat alle drie de invalshoeken bedient.
In dit voorbeeld kiezen we voor het thema Zintuiglijke beleving
Welk onderwerp kies je?
Een onderwerp kiest u door de drie invalshoeken van het thema aan elkaar te knopen. U maakt per invalshoek een overzicht, lijstje. Door uzelf te bevragen en te kijken naar uw associatieve lijstjes vind u de richting en komt er een geschikt onderwerp naar voren waarin de drie invalshoeken samenkomen; De belangstelling van de deelnemers, de wens van de docent en de kennis die vanuit de sectie/school; het werkveld van belang is. Ook krijgt u meer een idee over hoe de kennis, die later aan bod gaat komen, vorm kan krijgen.
Voorbeeld voor onderwerpen passend bij de bovenstaande associaties
Schijf van vijf
Groenten
Zoet, zuur, zout voedsel
... etc
Het gekozen onderwerp: Fruit
U neemt even de tijd om na te gaan:
Als ik dit onderwerp bespreek en dit thema kies .... Wat bereik ik daar dan mee bij mijn deelnemers?
Voorbeeld van de mogelijkheden die je kunt bereiken:
Ervaringen en kennis delen; In het voorbeeld over zintuigen
Kennis over voeding bijvoorbeeld gezond versus minder gezonde keuzes, taxonomie van planten, lyriek over zintuiglijke beleving delen, dichtkunst of beschrijvend proza.
Samenwerking tussen de deelnemers versterken.
Welke u kiest is afhankelijk van uw leerdoelen en uw deelnemers populatie.
In dit voorbeeld kiezen we de dichtkunst.
Welke fysieke dynamieken kiest u?
U kiest twee korte fysieke dynamiek om de bijeenkomst mee op te starten.
Dit soort vragen helpen bij het kiezen van de oefeningen:
- Welk doel heeft u met uw les? Welk doel heeft u op dit moment met uw deelnemers? Lang, kort termijn indachtig...
- Kennen ze elkaar redelijk? Hebben de deelnemers steun nodig bij verbinding met elkaar?
- Wie wilt u met wie laten werken?
- Is de energie laag in de groep of juist hoog?
- Is er behoefte aan extra focus?
- Is het mogelijk een brug te slaan naar de ervaringen die je gaat ophalen bij de deelnemers?
- Wilt u dat de meer fysiek gerichte activiteiten de zintuigen prikkelen?
- Wilt u dat de deelnemers focus versterken?
- Welke oefening brengt de focus van de leerlingen naar elkaar en de inhoud die aan bod gaat komen?
Voorbeeld bij Fruit
Twee dynamieken
1. Energieke dynamiek (ED): ????
2. Dynamiek gericht op het thema (DO): ????
Met de eerste drie vragen heeft u een deel van uw voorbereiding rond.
In dit voorbeeld:
Thema: Zintuiglijke beleving
Onderwerp: Fruit
1. Fysieke dynamiek: Fruitspel en
2. Dynamiek gericht op het thema: Proeven en woorden
Spel 1. Beschrijven en raden
Spel 2. Proeven en benoemen
Hoe roept u ervaringen van deelnemers op?
De volgende vraag die u stelt is, hoe kan ik met een eigen ervaring het gesprek op gang brengen en mijn deelnemers aan het woord laten over hun eigen beleving?
Nu maakt u met een enkel woord een lijstje van uw eigen ervaringen met fruit.
- ...
- ...
- ...
Kies diegene uit die niet te groot is, die u wel goed kent zodat u details kan vertellen die uw ervaring aantrekkelijk maken om naar te luisteren. Voelt u zich comfortabel als uw deelnemers meer vragen hebben over uw ervaring? Dat is belangrijk om uw ervaring in alle vrijheid en vertrouwen te kunnen delen. Als uw ervaring te imposant is dan wekt het bij uw deelnemers de verwachting dat zij ook met iets groots en imposants moeten komen. Het gaat er om dat er rust komt voor de belevenissen van een ieder. Niet de grootte maakt het boeiend maar de manier waarop je kunt vertellen. Dit oefenen de deelnemers en dat oefent u ook als docent. Het is eigenlijk altijd goed als het ruimte laat voor de anderen om te vragen en zelf op gedachten te komen zonder belemmering of met zo min mogelijk belemmering.
Verder met het voorbeeld:
Door onze spaarrekening, oogappel genaamd, kregen we geen rente maar we kregen uit betaald in appels. Ieder jaar in september konden we naar onze eigen boon bij een teler en konden daar appels plukken. Vorig jaar gingen we voor de laatste keer. De boom hing vol en we plukten alle appels. We konden er soms maar moeilijk bij en stonden op elkaar om de hoogste appels te plukken. Ondertussen proefden we de appels, ze waren heerlijk, fris en toch ook zoet. Ze waren geel met hier en daar een rode blos. we telden onze oogst. We hadden wel 100 appels. Zoveel, ze lagen uitgestald in de kofferbak. De hele auto rook naar appel.
Verder met het voorbeeld:
Het was een regenachtige dag en we liepen over een modderig pad naar een kleine boomgaard. Een vriendin had me uitgenodigd. De bomen waren groot en grillig en de appels gingen hoog in de bomen. Mijn vriendin had gezegd doe je laarzen aan en oude kleren. We klommen in een boom en een voor een plukten we appels. Die we in een geknoopte trui lieten zakken. Even hielden we pauze onder een plastic tegen de regen. Mijn handen roken naar de bomen. We aten een appel en waren verbaasd hoe ze smaakten.
Nu komt de vraag:
Wie van jullie heeft een vraag?
Het kan zijn over iets waar je meer van wilt weten
of
misschien over iets wat ik vertelde en wat nog niet helemaal duidelijk is?
Als je gewoon zegt wie wil iets vragen kan ook...maar soms is het handig richting te geven aan het type vraag dat gesteld kan worden...of juist om aan te geven dat iedere vraag mag en er tegelijkertijd een opening bij te formuleren...zo komt het vragen op gang...
Nadat je de vragen hebt beantwoord, stel je een vraag, de verbindingsvraag, waarmee u de deelnemers uitnodigt zelf een ervaring te delen.
Hoe formuleert u deze vraag? Waar houdt u rekening mee?
Wie van jullie kan vertellen over een keer dat je ... en wat er toen gebeurde?
Dit is de eerste versie van de eigen ervaring, de vertelde vorm. Hoe verder? Kijk in de lessenserie voor de stappen.
De verbindingsvraag in dit voorbeeld kan zijn:
Wie van jullie wil vertellen over een keer dat fruit je verraste? Wat gebeurde er? of Wie van jullie kan vertellen over een keer dat je iets met fruit heb meegemaakt en hoe dat ging?
Omdat u opzoek bent naar een ervaring met fruit. Kunt u een aantal kleinere vragen stellen zodat u extra sturing geeft aan de deelnemers. Voorbeeld
Hoe smaakte het fruit? Wat er gebeurde? Wie waren er allemaal? Wat werd er gezegd?
Dit zijn meerdere vragen die naar een zelfde type ervaring vragen maar net een klein beetje anders geformuleerd. Als docent kiest u uw eerste vraag breed, als u merkt dat het moeilijk is om aan te sluiten of op ideeën te komen kunt u de vraag specifieker maken of toespitsen op een waarneming, reuk, zien, proeven etc. U kunt ook nog een tweede ervaring voorbereiden die een andere toon heeft qua beleving. Meestal kunt u ook een vraag stellen naar het tegenovergestelde van de situatie die u hebt verteld.
In ons voorbeeld:
Het kan gaan over een ervaring met fruit? Bijvoorbeeld een keer dat je fruit at en het niet lekker was? Of juist een keer dat je fruit at en dat het heel lekker was? Dat is het tegenovergestelde spectrum. Afhankelijk van de deelnemers kun je eventueel hier naar uitwijken als iemand geen ervaring met fruit kan herinneren.
Een ander voorbeeld:
Van een vriendin kreeg ik een appel. We gingen op een bankje in het park zitten om hem op te eten. Ik beet in de appel en het was helemaal niet lekker. Hij bleek van binnen vreemde bruinige plekken te hebben die ik van buiten helemaal niet had gezien. De appel had er juist heel mooi uitgezien, roodachtig met geel. Hij voelde ook niet zacht maar juist fijn. Gelukkig zaten we buiten en kon ik de hap gelijk uitspugen.
Hoe verbind je de ervaringen en het thema?
Je hebt van iedere leerling een eigen ervaring, helder verwoord en geschreven. Vervolgens maak je een brug tussen de vertelde ervaringen en het thema.
De opdrachten die je nu geeft, hebben als eigenschap dat ze de kennis over het thema die bij de leerlingen aanwezig is actief maken.
Je start met het stellen van vragen. Wat weten je leerlingen al? Wat willen ze weten? Wat zijn hun associaties bij het thema?
Welke opdrachten passen bij mijn onderwerp en doel? Bedenk één of twee vragen waarmee de leerlingen hun ervaring analyseren en een opdracht waarmee het thema verbonden wordt aan de praktijk, het dagelijks leven of de realiteit.
In het voorbeeld:
Je weet dat je wilt uit komen bij dichten. Natuurlijk is het noodzakelijk om de opdrachten aan te passen aan het niveau van de leerlingen. Wat kan je nu doen?
- Je hebt de leerlingen laten vertellen over een ervaring met fruit waarbij de zintuigen een rol speelden. Je kunt de leerlingen vragen een liedje mee te nemen naar school waarin het gaat over iemand die proeft, ruikt, ziet, voelt (huidaanraking) of hoort. Vraag de leerlingen om het liedje of een couplet van het liedje uit te schrijven. Wat valt hen op? Is er iets te zeggen over de woorden, de volgorde, rijm wellicht? Iedere leerlinge werkt dit uit voor zichzelf.
- Je kunt ook kiezen om elfjes te gaan schrijven met je leerlingen. Dit kan relatief snel. Je kunt het centraal geleid doen maar ook in teams waarbij de teamleden om de beurt leiden. Het eerste model staat op het bord en wordt geleid uitgevoerd, afhankelijk van de ervaring bij de leerlingen. Zo schrijft iedere deelnemer een aantal elfjes. Deze elfjes zijn een verbinding naar gedichten en dichtvormen.
Daarna kan er gesproken worden over de opbouw van gedichten aan de hand van vragen? schrijf een aantal zaken die je al weet over gedichten op. Daarna ga je alle opmerkingen rubriceren met alle leerlingen. Je kunt dit zelf leiden of ook laten co-leiden. De docent kan ook de kennis aanvullen zoals dat passend en nodig is.
Hoe kan je kennis aanvullen?
Bij het aanvullen van kennis is het belangrijk om uit te gaan van het niveau van iedere individuele leerling, denk hierbij ook aan de zone van nabije ontwikkeling van Vygotsky. Daarnaast is het belangrijk om een idee te hebben over de verschillende leerstijlen van de leerlingen. Zo kan de docent variëren in hoe de kennis die hij/zij wil aanvullen of toevoegen wordt gepresenteerd. Denk hierbij aan beeld, documentaire, spel of tekst o.a.. Zo is het mogelijk om een film te kiezen waarin taal gesproken wordt in een dichtvorm. Of een lied te luisteren van een cabaretier en na te gaan of er een rijmschema te ontdekken is. Deze opdracht kan aansluiten bij het bespreken van diverse rijmschema's.
Als docent kan het ook handig zijn om de vraag te stellen: Hoe gaan mijn leerlingen de kennis gebruiken? Op welke plek? Met wie? Gebaseerd op deze inschattingen gaat de docent opzoek naar welke kennis en in welke vorm...
Voor ieder niveau in het onderwijs staat beschreven welke kennis de leerlingen zich eigen dienen te maken, hiervoor bestaan allerlei methodes en modules met opdrachten en uitgeschreven teksten. Deze kunnen hier prima worden ingezet door de docent. Ook de oefeningen uit de bestaande lesboeken kunnen hier worden gebruikt.
Hoe koppel je kennis naar de praktijk?
De docent bedenkt opdrachten die de leerlingen kunnen uitvoeren in hun eigen leefomgeving.
In het voorbeeld:
Schrijf een eigen gedicht en deel dit met anderen. Of schrijf een gedicht samen met een vriend of vriendin, begeleidt elkaar bij het schrijven. Kies een rijmschema uit, of kies juist voor een andere vorm van gedicht misschien zonder direct rijmschema maar meer met een ritme in de woorden.
Samen evalueren, last of noodzaak?
Aan het einde van een les besteed je altijd aandacht aan hoe de leerlingen de les hebben ervaren. Wat nemen ze mee? Je kunt hiervoor gebruik maken van allerlei digitale tools zoals bijvoorbeeld Kahoot, Mentimeter, AhaSlides of Surveymonkey. Meer lezen over het gebruik van dit soort tools bij evalueren en reflecteren? De RUG heeft een website gemaakt waar dieper wordt ingegaan op de diverse tools.
Het kan ook zonder digitale tool prima worden afgesloten. Een beeld van een koffer uitgeprint met daarbij; Ik ga op reis, en ik neem mee ...