EE K: verschil tussen versies

Regel 78: Regel 78:
  
 
<div class="toccolours mw-collapsible mw-collapsed" style="cursor:pointer; color:black" data-expandtext="+" data-collapsetext="-">
 
<div class="toccolours mw-collapsible mw-collapsed" style="cursor:pointer; color:black" data-expandtext="+" data-collapsetext="-">
<h4>'''1. Wat betekent op dit moment werk voor je? Deel I en II'''</h4>
+
<h4>'''1. Wat betekent op dit moment werk voor je?'''</h4>
 +
<h4>'''Deel I en II'''</h4>
 
<h5>Duur: ± 15 minuten/ Hele groep</h5>  
 
<h5>Duur: ± 15 minuten/ Hele groep</h5>  
 
   <div class="mw-collapsible-content">
 
   <div class="mw-collapsible-content">

Versie van 28 dec 2020 18:56

naar hoofdmenunaarnaarnaarnaarnaarnaarnaarnaarnaarT1.jpeg

Kennis - Eigen Ervaring - Actie

Welke factoren spelen een rol in de loopbaankeus?

Vooraf
Duur: ± 2 minuten/ Hele groep

De deelnemers zitten in een kring.
De omgangsvormen kan de trainer indien nodig nog een keer bespreken:

  • degene die aan het woord is wordt niet onderbroken;
  • vragen kunnen na het vertellen worden gesteld;
  • geen commentaar op elkaar.

Buiten de kring staan eventueel tafels om later aan te gaan schrijven als dat zo uitkomt of er worden clipboards gebruikt.


Eigen Ervaring vertellen en schrijven

Duur: ± minimaal 40 minuten/ Hele groep

Eigen Ervaring vertellen

Duur: ± 5-7 minuten/ Hele groep
Instructie

De trainer start en vertelt over een keer dat hij erachter kwam dat hij iets goed kon. De deelnemers krijgen de gelegenheid verduidelijkingsvragen te stellen. Vragen over iets waar ze meer over willen weten of wat ze nog niet helemaal duidelijk is.

Daarna stelt de trainer de verbindingsvraag: of er deelnemers zijn die willen vertellen over een keer dat zij erachter kwamen dat ze iets goed konden.

In de vertelkring komen hooguit twee deelnemers komen aan de beurt, het is bedoeld als voorbeeld en als opwarmer, en het is voor de vertellers bovendien een goede oefening.
Een manier om het vertelproces bij te sturen is het inzetten van extra vragen om het onderwerp te verbreden of toe te spitsen.

Als de trainer merkt dat sommige deelnemers nog geen aansluiting hebben kan zij/hij over een tweede ervaring vertellen, waarbij een andere kant van het onderwerp belicht wordt. Het benoemen van diverse invalshoeken creëert ruimte en kan de deelnemers op ideeën brengen. Op deze manier kan de trainer het vertellen laagdrempeliger maken voor de deelnemers.

Voorbereiden
  • De trainer bereidt zijn eigen ervaring en de verbindingsvraag voor.
  • De trainer bedenkt van tevoren invalshoeken die passen bij het onderwerp waarmee de deelnemers vervolgens aan de slag gaan.


Lijstje maken en kiezen

Duur: ± 5 minuten/ Hele groep
Instructie

De trainer vraagt de deelnemers om zich verschillende ervaringen te herinneren waarbij ze erachter kwamen dat ze iets goed konden.
Het gaat om twee of drie ervaringen die ze zich helder en goed herinneren. Daar maken ze een lijstje van met één woord als aanduiding. Het lijstje is privé. Ze kiezen één ervaring uit waarbij ze zich comfortabel voelen om hem te delen met de groep en die ze zich helder voor de geest kunnen halen.

Voorbereiden
  • Elke deelnemer een A6-je (zonder lijntjes).
  • Eén zwarte pen per deelnemer.


Vertellen & Luisteren


De trainer opent het uitwisselen met de deelnemers met een eigen ervaring die is voorbereid. Van nature heeft de trainer een voorbeeldfunctie in een klas of groep waardoor de manier waarop de trainer zijn/haar verhaal vertelt model staat voor de deelnemers. Met de eigen ervaring kan de trainer het proces, de aansluiting bij het thema, toegankelijk maken en richting geven. De vraag waarmee de trainer de deelnemers uitnodigt om ook een ervaring te vertellen beïnvloedt wat en hoe ze gaan vertellen.

Wat vertellen & hoe aansluiting vinden?

De trainer gaat eerst op zoek naar gebeurtenissen uit het eigen leven die een onderwerp kunnen introduceren bij de deelnemers. Van deze ervaringen een lijstje maken, creëert voor de trainer overzicht. Bij de keuze uit het lijstje met ervaringen is het belangrijk om rekening te houden met de volgende aspecten: diepgang, grootte, veiligheid, verbinding met het thema (doel van de les) en doelgroep. Wie zijn de deelnemers?

Bij het thema grenzen vertelt de trainer bijvoorbeeld over een keer dat hij/zij mishandeld is. Deze ervaring is al snel te groot. De deelnemers worden automatisch – een kenmerk van associëren – op het spoor gezet van een te grote ervaring. Het veiligheidsgevoel in de groep en van iedere deelnemer in de groep komt dan in het geding.
Daarnaast kunnen deelnemers zonder een grote ervaring geen aansluiting vinden. Kies daarom uit de lijst met herinneringen een ervaring waarmee bij de deelnemers de meeste kans op aansluiting is. Vaak is dat met een minder beladen ervaring.
Als je het bijvoorbeeld over een groot thema als discriminatie wilt hebben, kun je het dichterbij brengen door te kiezen voor een ervaring die te maken heeft met buitensluiten. Je kunt dan vertellen over een keer dat je werd buitengesloten of dat je iemand anders buitensloot. In het drieluik kun je dat dan later koppelen aan discriminatie.

Het vertellen van een eigen ervaring

De ervaring van de docent dient als voorbeeld voor de deelnemers. U kunt met uw eigen ervaring het onderwerp introduceren en beïnvloeden wat en hoe anderen gaan vertellen. Let daarom op de volgende aspecten bij het vertellen over die ervaring:

  • Begin direct te vertellen, zonder te veel inleiding;
  • Vertel precies en helder;
  • Zorg voor variatie in zinslengte en woordgebruik;
  • Houd de begin-midden-eindstructuur in de gaten;
  • Kies bewust welke bijvoeglijke naamwoorden u kunt gebruiken om extra kleur (informatie) te geven aan de deelnemers;
  • Als er dialogen voorkomen in de ervaring kunt u die ook in uw vertelling opnemen;
  • Neem details in uw vertelling op, waardoor uw ervaring meer tot de verbeelding spreekt;
  • Neem in de beschrijving van uw ervaring één of meer zintuiglijke waarnemingen op;
  • Wees zo volledig mogelijk. Vertel bijvoorbeeld met wie en waar u was, wat er precies gebeurde, hoe dat ging, hoe u zich voelde en hoe anderen reageerden;
  • Stel uzelf vragen als: Wat gebeurde er? Wat deed ik? Wat dacht ik? Wat voelde ik? Hoe reageerde ik? Hoe reageerden anderen? Wat werd er gezegd?;
  • Vertel uitsluitend over een werkelijk gebeurde ervaring. Plaats de ervaring niet langer terug dan drie maanden tot een jaar. Een uitzondering kunt u maken voor een thema als familie, waarbij de ervaringen zich duidelijk kunnen afspelen in het verleden. Houd in de gaten hoelang u bezig bent met vertellen;
  • Vermijd het samenvatten van het verhaal en geef geen conclusie;
  • Oefen het vertellen van de eigen ervaring en het stellen van de verbindingsvraag met bijvoorbeeld een collega of vriend. Zie bij Instrumenten: Vragen stellen - verbindingsvraag;
  • Zorg ervoor dat u zich bij het delen van uw eigen ervaring alleen richt op het losmaken van de verhalen van de deelnemers. Het is niet de bedoeling dat u op zo’n moment kennis overdraagt, omdat het puur gaat om iets wat u heeft beleefd en waarover u onbevangen vertelt. U wilt ook dat de deelnemers onbevangen over hun ervaringen vertellen en dat ze zich niet beoordeeld voelen. Het gaat om de gelijkwaardigheid tussen de vertellers en niet om het checken van hun kennisniveau;
  • Soms - vooral als deze werkvorm nog onbekend is - wil er niemand vertellen. Dat is niet erg en kan worden opgelost door direct door te gaan met het maken van een lijstje. Maar het heeft de voorkeur dat de deelnemers zich uiteindelijk toch uitgenodigd gaan voelen en hun schroom overwinnen. Het vertrouwen van de deelnemers groeit met de veiligheid die zo worden ervaren;
  • Wanneer de vertelronde even stilvalt, ligt dat meestal niet aan het onderwerp. Er komen vanzelf weer nieuwe verhalen. Ga na één of twee verhalen in de kring met de volgende stap.

Luisteren

De deelnemers ervaren wat het is als anderen aandachtig naar hun luisteren, hoe het is om vragen te krijgen en wat ze daarmee kunnen doen. Dit proces komt vanzelf tot stand. Iedere keer wordt een verteller beter in het vertellen en worden luisteraars scherper in het luisteren.

Luisteren naar iemand met aandacht kunnen de deelnemers met de werkvormen uit Laat Je Zien oefenen. Ze ervaren plezier als hun eigen ervaringen de aandacht krijgen die ze verdienen en kunnen op hun beurt ook anderen dit plezier gunnen. Door met aandacht te luisteren oefenen de deelnemers tegelijkertijd hun focus en concentratie.


Uitgewerkt voorbeeld I
Van ervaring naar thema

U vertelt over een keer dat je iemand hebt geholpen of een keer dat iemand jou geholpen heeft. Formuleer de ervaring actief:

Op de speelplaats waar ik woonde stond een hoge glijbaan. Ik wilde eraf maar durfde niet. Mijn vriendin ging als eerste naar boven. Ik keek naar haar. Toen ze mij riep ging ik ook. Het ijzer van de trap was koud en ik ging langzaam naar boven. Helemaal bovenaan zat mijn vriendin. Ze wachtte op mij. Toen ik er bijna was gleed ze naar beneden. Zomaar. Ik kon niets meer zeggen. Ik voelde me niet zo lekker helemaal bovenaan. Ik ging zitten op het ijzer van de glijbaan. De wind waaide en beneden stond mijn vriendin te wachten, ze lachte. Ik wist niet hoe ik het moest doen zonder zo bang te zijn. Mijn vriendin merkte het en kwam over de glijbaan naar boven. Ze ging voor me zitten. Ze zei hoe ik achter haar moest aanschuiven en haar vasthouden. Samen gleden we naar beneden en gingen heel hard. Ik vond het leuk. Daarna deden we het iedere middag, als we konden, weer.

Naar aanleiding van dit voorbeeld kun je verschillende verbindingsvragen formuleren die diverse onderwerpen behandelen, bijvoorbeeld: ‘Kunnen jullie je herinneren dat je een keer heel bang was en wat er toen gebeurde?’ (Onderwerp wordt dan een keer dat je bang was). Een andere insteek zou kunnen zijn: ‘Wie van jullie wil vertellen over een keer dat iemand jou geholpen heeft? Of dat jij iemand hebt geholpen?’ (Onderwerp wordt dan een keer dat je iemand hebt geholpen of een keer dat iemand jou geholpen heeft.)

  • Wanneer de vertelronde even stilvalt, ligt dat meestal niet aan het onderwerp. Er komen vanzelf weer nieuwe verhalen. Na één of twee verhalen in de kring gaat de trainer naar de volgende stap. Soms, vooral als deze werkvorm nog onbekend is, wil er niemand vertellen. Dat is niet erg en kan worden opgelost door direct door te gaan met het maken van een lijstje. Maar het heeft de voorkeur dat de deelnemers zich toch uitgenodigd gaan voelen en hun schroom overwinnen. Het vertrouwen van de deelnemers groeit met de veiligheid die zo kan worden ervaren.
Uitgewerkt voorbeeld II
Van thema naar ervaring

U kunt bijvoorbeeld vertellen over een keer dat je te laat was of dat iemand anders te laat was en wat er gebeurde:

Ik zit aan de telefoon. Daniël staat onder de douche. Ik hoor hem zingen en praten. Hij speelt met zijn Pokemons en laat het water over zich heen spoelen. Na een tijdje zeg ik: ‘Ik hoor niets meer.’ Ik hang op en ga kijken. Daar zie ik hem zitten. Het water stroomt en hij slaapt. Ik zet de douche uit en pak een handdoek. Daniël wordt wakker als ik hem oppak. Hij laat zich wentelen in de warme handdoek en ik neem hem op schoot. ‘Ik was in slaap gevallen? Toch?

Daarna vraagt u of de deelnemers nog vragen hebben of meer willen weten over iets. Hierbij is het van belang dat deelnemers geen kennisvragen stellen maar verduidelijkingsvragen. De verteller is degene die weet wat hij of zij heeft meegemaakt. Het vertellen over die ervaring is hier belangrijk; niet of het waar is of niet, of het mogelijk is of niet.

Aan de ene kant is het stellen van vragen relevant, omdat het de kring losser maakt en er zo vertrouwen wordt opgebouwd. Aan de andere kant is het een eerste stap naar het concreter, helderder en preciezer krijgen van een verhaal. De verteller krijgt de kans toe te lichten en uit te breiden en kan die toegevoegde details meenemen naar zijn eigen geschreven versie van het verhaal.

Soms is het nodig de deelnemers bewust te maken van het type vragen dat bij voorkeur gesteld kan worden om de verteller te versterken en om meer te weten te komen over de gebeurtenis. Bijvoorbeeld: ‘Wie was er bij je?’, ‘Wat zag je?’, ‘Wat rook je?’, ‘Hoe zag het eruit?’, ‘Welk moment van de dag was het?’ en ‘Wat voor een geluiden waren er?’

Nadat de trainer zijn eigen ervaring heeft verteld, nodigt hij/zij de andere deelnemers uit om ook een ervaring te vertellen. De vraag waarmee de trainer anderen uitnodigt, de verbindingsvraag, is helder, open en op zoek naar ervaringen die in hetzelfde gebied zitten maar niet hetzelfde zijn.

Een voorbeeld verbindingsvraag bij het vertellen over een keer dat je te laat was of dat iemand anders te laat was:
‘Wie van jullie wil vertellen over een keer dat je ergens laat mee was?’ Als een deelnemer begint te vertellen, is dat fijn. Soms kunnen de deelnemers nog niet uit zichzelf vertellen. De trainer kan dan de vraag uitbreiden met de vraag: ‘Kan iemand vertellen over een keer dat je ergens te laat kwam?’ Of met de vraag: ‘Kan iemand vertellen over een keer dat je op iemand moest wachten?’ De trainer geeft ook aan dat de ervaring idealiter niet te lang geleden heeft plaats gevonden: ‘Denk aan de afgelopen week of maand. Misschien is het langer geleden, dat kan ook, maar bij voorkeur niet te lang geleden. Het is in ieder geval belangrijk dat je je het meegemaakte nog goed herinnert.’

Alle deelnemers in de kring zullen gaan nadenken. Ze worden gestimuleerd zich gebeurtenissen uit het eigen leven te herinneren die iets met deze vraag te maken hebben. Daarna kan iemand beginnen met vertellen. De andere groepsleden luisteren dan en kunnen aan het einde van het verhaal vragen stellen. Er zijn veel verschillende soorten vragen. Behulpzame vragen zijn bijvoorbeeld: Wat deed je? Wat deden de anderen? Wat gebeurde er? Wat zei jij? Wat zeiden de anderen? Commentaar leveren is onder geen enkele voorwaarde toegestaan.

Wanneer de vertelronde even stilvalt, ligt dat meestal niet aan het onderwerp. Er komen vanzelf weer nieuwe verhalen. Na één of twee verhalen in de kring ga je naar de volgende activiteit, lijstje maken en kiezen.

Na het vertellen over hun eigen ervaring gaan de deelnemers schrijven. Eerst schrijven ze een kladversie. Nadat de kladversie is geschreven, heeft de trainer de keuze om de bijeenkomst te onderbreken. De verhalen van de deelnemers staan nu op papier en kunnen niet meer verloren gaan. Na het redigeren, schrijven de deelnemers hun tekst in het net op het antwoordblad.

Kladversie schrijven

Duur: ± 5 minuten/ Individueel
Instructie

Schrijf nu je verhaal op zoals je het aan je teamgenoot hebt verteld. Je gaat na of je de dingen die je vertelde naar aanleiding van de vragen van je gesprekspartner ook in je verhaal kunt opnemen. Dit wordt de eerste versie van je tekst. Als je vragen hebt, laat het de trainer even weten.

Tekst in het net schrijven

Duur: 15 tot 60 minuten, afhankelijk van de redactievorm

Allereerst wordt er gekozen voor een vorm om de eerste versie van de teksten te redigeren. De diverse vormen staan onder de knop ‘redigeren’ in het menu.

Instructie

Nu je weet hoe je je tekst kunt verbeteren, schrijf je je tekst nog een keer op. Je schrijft de netversie op het antwoordblad of op het speciaal daarvoor uitgereikte papier.* Schrijf je tekst nu precies onder het vierkant. Neem alle suggesties voor verbeteringen mee. Dit is de laatste versie van je tekst. Als je vragen hebt, laat het de trainer even weten.**.

Het effect van de oefening: In het net schrijven is een training voor de deelnemer in precisie; het reflecteren op de kladversie, het verbeteren van woorden en zinsopbouw en het oefenen van de fijne motoriek. Het vergt concentratie op allerlei niveaus. De verhalen van de schrijvers krijgen zo de aandacht die ze verdienen.

* Het papier waarop de tekst in het net geschreven wordt, hangt af van de presentatievorm. Het kan een drieluik-antwoordblad zijn of een pagina voor in een boekje.

**Afhankelijk van de zelfstandigheid van de groep kan de docent rondlopen of kiezen voor een vaste plek.


Kennis - 3 onderdelen

Duur: ± 35 minuten/ Hele groep

1. Wat betekent op dit moment werk voor je?

Deel I en II

Duur: ± 15 minuten/ Hele groep
Instructie Deel I - ± 5 minuten

De trainer vraagt de deelnemers op een A6 papiertje voor zichzelf op te schrijven met steekwoorden hoe ze denken over:
Wat speelt er een rol voor je bij je keuze voor werk?
Waarop baseer je de keuze voor bepaald werk?
Wat vindt je belangrijke aspecten bij je keuze voor werk?

Instructie Deel II - ± 10 minuten

De trainer gaat nu samen met de deelnemers een woordspin maken gebaseerd op hun overdenkingen in deel I. In het midden staat de keuze voor werk. Rondom komen alle aspecten te staan waaraan de deelnemers hebben gedacht. Nadat alle aspecten zijn toegevoegd gaan de deelnemers ieder aspect categoriseren naar aanleiding van Schein; 1. talenten, 2 drijfveren & behoeften en 3 waarden.

2. Drie categorieën spel

Duur ± 10 minuten / de hele groep
Instructie

Verschillende punten aan de ene kant van de kamer representeren de 3 categorieën. Iedereen staat aan de andere kant van de kamer: de home base. Ieder krijgt ca. 15 tokens en moet deze verdelen over de categorieën aan de andere kant van de kamer. De voor jou belangrijke categorieën krijgen meer tokens dan minder belangrijke. Welke factoren wegen voor jou zwaar, welke minder zwaar? Maar: je mag maar 4 tokens per keer naar de andere kant van de kamer brengen. Je moet dus voor elke 4 tokens terug naar de home base om nieuwe tokens te halen.

3. Definities van

Duur ± 10 minuten / de hele groep
Instructie

Vl Ieder tweetal krijgt een begrip van Schein (talenten & vaardigheden, drijfveren & behoeften en waarden) en diept dit uit door definities te formuleren. Hierna worden de begrippen door de tweetallen gepresenteerd. De begeleiders vullen de definities bij het bespreken aan indien nodig en lichten toe hoe Schein deze begrippen heeft gedefinieerd.


Ademhalingsoefening - Vierkantje

Duur ± 5 minuten / Hele groep


Actie - Hoe zie ik mezelf nu?

Duur ± 15 minuten / de hele groep
Instructie

Iedere deelnemer maakt een woordspin per categorie van Schein: talenten/vaardigheden, drijfveren/behoeften en waarden. Zodat er 3 vellen papier ontstaan met elk een eigen woordspin. De eigen talenten/vaardigheden, drijfveren/behoeften en waarden worden opgeschreven in de woordspinnen. Dit mag snel, in associatieve brainstorm stijl.

Beeld maken

Duur ± 5 minuten / de hele groep
Instructie

Teken de plek waar de eigen ervaring die je hebt gedeeld zich afspeelde. Meerdere plekken? Kies er een.