EE To: verschil tussen versies

Regel 83: Regel 83:
 
</div>
 
</div>
 
{{#set: Theorie=Laat Je Zien|Module=Transitie|Serie=|Les={{BASEPAGENAME}}}}
 
{{#set: Theorie=Laat Je Zien|Module=Transitie|Serie=|Les={{BASEPAGENAME}}}}
 +
 +
 +
{{Kopweg}}
 +
{{T3 Toek instrument}}
 +
<div class="row">
 +
<div class="small-6 large-offset-2 columns">
 +
{{VragenT}}
 +
 +
    </div>
 +
</div>
 +
{{#set: Theorie=Laat Je Zien|Module=|Serie=|Les={{BASEPAGENAME}}}}
  
 
[[Categorie:Sjabloon]]
 
[[Categorie:Sjabloon]]

Versie van 31 dec 2020 03:35

naar hoofdmenunaarnaarnaarnaarnaarnaarnaarnaarnaarnaarnaarT3 v2.jpeg

Kennis - Eigen Ervaring - Actie

Inzicht in je loopbaan-oriëntaties


Voorbereiden

Stoelen staan in een kring en iedereen zit. Iedereen kent de omgangsvormen: Degene die vertelt wordt niet onderbroken. Vragen kunnen na het vertellen worden gesteld. Geen commentaar op elkaar.

Vertellen Eigen Ervaring

Duur ± 5-7 minuten / de hele groep
Instructie voor de deelnemers

De begeleider start en vertelt over een keer dat hij/zij een bewuste keuze maakte (over persoonlijke groei, of werk of school) in de hoop dat dat in de toekomst van waarde zou zijn? De deelnemers krijgen de gelegenheid – verduidelijkingsvragen te stellen. Vragen over iets waar ze meer over willen weten of wat ze nog niet helemaal duidelijk is.



Daarna stelt de begeleider de verbindingsvraag aan de deelnemers of ze kunnen vertellen over een keer dat ze een bewuste keuze maakte (over persoonlijke groei, of werk of school) in de hoop dat dat voor jou in de toekomst van waarde zou zijn?

In de vertelkring komen twee deelnemers komen aan de beurt, het is als model en opwarmer bedoeld naast dat het voor de verteller een oefening is. Het is vrijwillig.
Een manier om het proces van vertellen bij te sturen is het inzetten van extra vragen om het onderwerp te verbreden of toe te spitsen.

Als de begeleider merkt dat deelnemers nog geen aansluiting hebben kan zij/hij nog een tweede ervaring vertellen waarbij een andere kant van het onderwerp belicht wordt. Het benoemen van diverse invalshoeken om aan te denken bij het herinneren van iets wat je hebt meegemaakt, creëert ruimte. Op deze manier kan de begeleider het vertellen toegankelijk maken voor de deelnemers.

Voorbereiden
  • De begeleider bereidt zijn eigen ervaring voor en de verbindingsvraag.
  • De begeleider bedenkt van te voren een aantal invalshoeken die passen bij het onderwerp waarmee de deelnemers verder aan de slag gaan.


Lijstje maken en kiezen

Duur ± 5 minuten / de hele groep
Instructie voor de deelnemers

De begeleider vraagt de deelnemers om zich verschillende ervaringen te herinneren dat ze een bewuste keuze maakte (over persoonlijke groei, of werk of school) in de hoop dat dat voor hen in de toekomst van waarde zou zijn?

Het gaat om drie of twee ervaringen die ze zich helder en goed herinneren. Daar maken ze een lijstje van met één woord als aanduiding (1:2:3). Het lijstje is privé. Ze kiezen de ervaring waarbij ze zich comfortabel voelen om hem te delen met de groep en die ze zich nog goed met details herinneren.

Voorbereiden
  • Elke deelnemer een A6-je (zonder lijntjes).
  • Eén zwarte pen per deelnemer.


Vertellen & Luisteren


De trainer opent het uitwisselen met de deelnemers met een eigen ervaring die is voorbereid. Van nature heeft de trainer een voorbeeldfunctie in een klas of groep waardoor de manier waarop de trainer zijn/haar verhaal vertelt model staat voor de deelnemers. Met de eigen ervaring kan de trainer het proces, de aansluiting bij het thema, toegankelijk maken en richting geven. De vraag waarmee de trainer de deelnemers uitnodigt om ook een ervaring te vertellen beïnvloedt wat en hoe ze gaan vertellen.

Wat vertellen & hoe aansluiting vinden?

De trainer gaat eerst op zoek naar gebeurtenissen uit het eigen leven die een onderwerp kunnen introduceren bij de deelnemers. Van deze ervaringen een lijstje maken, creëert voor de trainer overzicht. Bij de keuze uit het lijstje met ervaringen is het belangrijk om rekening te houden met de volgende aspecten: diepgang, grootte, veiligheid, verbinding met het thema (doel van de les) en doelgroep. Wie zijn de deelnemers?

Bij het thema grenzen vertelt de trainer bijvoorbeeld over een keer dat hij/zij mishandeld is. Deze ervaring is al snel te groot. De deelnemers worden automatisch – een kenmerk van associëren – op het spoor gezet van een te grote ervaring. Het veiligheidsgevoel in de groep en van iedere deelnemer in de groep komt dan in het geding.
Daarnaast kunnen deelnemers zonder een grote ervaring geen aansluiting vinden. Kies daarom uit de lijst met herinneringen een ervaring waarmee bij de deelnemers de meeste kans op aansluiting is. Vaak is dat met een minder beladen ervaring.
Als je het bijvoorbeeld over een groot thema als discriminatie wilt hebben, kun je het dichterbij brengen door te kiezen voor een ervaring die te maken heeft met buitensluiten. Je kunt dan vertellen over een keer dat je werd buitengesloten of dat je iemand anders buitensloot. In het drieluik kun je dat dan later koppelen aan discriminatie.

Het vertellen van een eigen ervaring

De ervaring van de docent dient als voorbeeld voor de deelnemers. U kunt met uw eigen ervaring het onderwerp introduceren en beïnvloeden wat en hoe anderen gaan vertellen. Let daarom op de volgende aspecten bij het vertellen over die ervaring:

  • Begin direct te vertellen, zonder te veel inleiding;
  • Vertel precies en helder;
  • Zorg voor variatie in zinslengte en woordgebruik;
  • Houd de begin-midden-eindstructuur in de gaten;
  • Kies bewust welke bijvoeglijke naamwoorden u kunt gebruiken om extra kleur (informatie) te geven aan de deelnemers;
  • Als er dialogen voorkomen in de ervaring kunt u die ook in uw vertelling opnemen;
  • Neem details in uw vertelling op, waardoor uw ervaring meer tot de verbeelding spreekt;
  • Neem in de beschrijving van uw ervaring één of meer zintuiglijke waarnemingen op;
  • Wees zo volledig mogelijk. Vertel bijvoorbeeld met wie en waar u was, wat er precies gebeurde, hoe dat ging, hoe u zich voelde en hoe anderen reageerden;
  • Stel uzelf vragen als: Wat gebeurde er? Wat deed ik? Wat dacht ik? Wat voelde ik? Hoe reageerde ik? Hoe reageerden anderen? Wat werd er gezegd?;
  • Vertel uitsluitend over een werkelijk gebeurde ervaring. Plaats de ervaring niet langer terug dan drie maanden tot een jaar. Een uitzondering kunt u maken voor een thema als familie, waarbij de ervaringen zich duidelijk kunnen afspelen in het verleden. Houd in de gaten hoelang u bezig bent met vertellen;
  • Vermijd het samenvatten van het verhaal en geef geen conclusie;
  • Oefen het vertellen van de eigen ervaring en het stellen van de verbindingsvraag met bijvoorbeeld een collega of vriend. Zie bij Instrumenten: Vragen stellen - verbindingsvraag;
  • Zorg ervoor dat u zich bij het delen van uw eigen ervaring alleen richt op het losmaken van de verhalen van de deelnemers. Het is niet de bedoeling dat u op zo’n moment kennis overdraagt, omdat het puur gaat om iets wat u heeft beleefd en waarover u onbevangen vertelt. U wilt ook dat de deelnemers onbevangen over hun ervaringen vertellen en dat ze zich niet beoordeeld voelen. Het gaat om de gelijkwaardigheid tussen de vertellers en niet om het checken van hun kennisniveau;
  • Soms - vooral als deze werkvorm nog onbekend is - wil er niemand vertellen. Dat is niet erg en kan worden opgelost door direct door te gaan met het maken van een lijstje. Maar het heeft de voorkeur dat de deelnemers zich uiteindelijk toch uitgenodigd gaan voelen en hun schroom overwinnen. Het vertrouwen van de deelnemers groeit met de veiligheid die zo worden ervaren;
  • Wanneer de vertelronde even stilvalt, ligt dat meestal niet aan het onderwerp. Er komen vanzelf weer nieuwe verhalen. Ga na één of twee verhalen in de kring met de volgende stap.

Luisteren

De deelnemers ervaren wat het is als anderen aandachtig naar hun luisteren, hoe het is om vragen te krijgen en wat ze daarmee kunnen doen. Dit proces komt vanzelf tot stand. Iedere keer wordt een verteller beter in het vertellen en worden luisteraars scherper in het luisteren.

Luisteren naar iemand met aandacht kunnen de deelnemers met de werkvormen uit Laat Je Zien oefenen. Ze ervaren plezier als hun eigen ervaringen de aandacht krijgen die ze verdienen en kunnen op hun beurt ook anderen dit plezier gunnen. Door met aandacht te luisteren oefenen de deelnemers tegelijkertijd hun focus en concentratie.


Uitgewerkt voorbeeld I
Van ervaring naar thema

U vertelt over een keer dat je iemand hebt geholpen of een keer dat iemand jou geholpen heeft. Formuleer de ervaring actief:

Op de speelplaats waar ik woonde stond een hoge glijbaan. Ik wilde eraf maar durfde niet. Mijn vriendin ging als eerste naar boven. Ik keek naar haar. Toen ze mij riep ging ik ook. Het ijzer van de trap was koud en ik ging langzaam naar boven. Helemaal bovenaan zat mijn vriendin. Ze wachtte op mij. Toen ik er bijna was gleed ze naar beneden. Zomaar. Ik kon niets meer zeggen. Ik voelde me niet zo lekker helemaal bovenaan. Ik ging zitten op het ijzer van de glijbaan. De wind waaide en beneden stond mijn vriendin te wachten, ze lachte. Ik wist niet hoe ik het moest doen zonder zo bang te zijn. Mijn vriendin merkte het en kwam over de glijbaan naar boven. Ze ging voor me zitten. Ze zei hoe ik achter haar moest aanschuiven en haar vasthouden. Samen gleden we naar beneden en gingen heel hard. Ik vond het leuk. Daarna deden we het iedere middag, als we konden, weer.

Naar aanleiding van dit voorbeeld kun je verschillende verbindingsvragen formuleren die diverse onderwerpen behandelen, bijvoorbeeld: ‘Kunnen jullie je herinneren dat je een keer heel bang was en wat er toen gebeurde?’ (Onderwerp wordt dan een keer dat je bang was). Een andere insteek zou kunnen zijn: ‘Wie van jullie wil vertellen over een keer dat iemand jou geholpen heeft? Of dat jij iemand hebt geholpen?’ (Onderwerp wordt dan een keer dat je iemand hebt geholpen of een keer dat iemand jou geholpen heeft.)

  • Wanneer de vertelronde even stilvalt, ligt dat meestal niet aan het onderwerp. Er komen vanzelf weer nieuwe verhalen. Na één of twee verhalen in de kring gaat de trainer naar de volgende stap. Soms, vooral als deze werkvorm nog onbekend is, wil er niemand vertellen. Dat is niet erg en kan worden opgelost door direct door te gaan met het maken van een lijstje. Maar het heeft de voorkeur dat de deelnemers zich toch uitgenodigd gaan voelen en hun schroom overwinnen. Het vertrouwen van de deelnemers groeit met de veiligheid die zo kan worden ervaren.
Uitgewerkt voorbeeld II
Van thema naar ervaring

U kunt bijvoorbeeld vertellen over een keer dat je te laat was of dat iemand anders te laat was en wat er gebeurde:

Ik zit aan de telefoon. Daniël staat onder de douche. Ik hoor hem zingen en praten. Hij speelt met zijn Pokemons en laat het water over zich heen spoelen. Na een tijdje zeg ik: ‘Ik hoor niets meer.’ Ik hang op en ga kijken. Daar zie ik hem zitten. Het water stroomt en hij slaapt. Ik zet de douche uit en pak een handdoek. Daniël wordt wakker als ik hem oppak. Hij laat zich wentelen in de warme handdoek en ik neem hem op schoot. ‘Ik was in slaap gevallen? Toch?

Daarna vraagt u of de deelnemers nog vragen hebben of meer willen weten over iets. Hierbij is het van belang dat deelnemers geen kennisvragen stellen maar verduidelijkingsvragen. De verteller is degene die weet wat hij of zij heeft meegemaakt. Het vertellen over die ervaring is hier belangrijk; niet of het waar is of niet, of het mogelijk is of niet.

Aan de ene kant is het stellen van vragen relevant, omdat het de kring losser maakt en er zo vertrouwen wordt opgebouwd. Aan de andere kant is het een eerste stap naar het concreter, helderder en preciezer krijgen van een verhaal. De verteller krijgt de kans toe te lichten en uit te breiden en kan die toegevoegde details meenemen naar zijn eigen geschreven versie van het verhaal.

Soms is het nodig de deelnemers bewust te maken van het type vragen dat bij voorkeur gesteld kan worden om de verteller te versterken en om meer te weten te komen over de gebeurtenis. Bijvoorbeeld: ‘Wie was er bij je?’, ‘Wat zag je?’, ‘Wat rook je?’, ‘Hoe zag het eruit?’, ‘Welk moment van de dag was het?’ en ‘Wat voor een geluiden waren er?’

Nadat de trainer zijn eigen ervaring heeft verteld, nodigt hij/zij de andere deelnemers uit om ook een ervaring te vertellen. De vraag waarmee de trainer anderen uitnodigt, de verbindingsvraag, is helder, open en op zoek naar ervaringen die in hetzelfde gebied zitten maar niet hetzelfde zijn.

Een voorbeeld verbindingsvraag bij het vertellen over een keer dat je te laat was of dat iemand anders te laat was:
‘Wie van jullie wil vertellen over een keer dat je ergens laat mee was?’ Als een deelnemer begint te vertellen, is dat fijn. Soms kunnen de deelnemers nog niet uit zichzelf vertellen. De trainer kan dan de vraag uitbreiden met de vraag: ‘Kan iemand vertellen over een keer dat je ergens te laat kwam?’ Of met de vraag: ‘Kan iemand vertellen over een keer dat je op iemand moest wachten?’ De trainer geeft ook aan dat de ervaring idealiter niet te lang geleden heeft plaats gevonden: ‘Denk aan de afgelopen week of maand. Misschien is het langer geleden, dat kan ook, maar bij voorkeur niet te lang geleden. Het is in ieder geval belangrijk dat je je het meegemaakte nog goed herinnert.’

Alle deelnemers in de kring zullen gaan nadenken. Ze worden gestimuleerd zich gebeurtenissen uit het eigen leven te herinneren die iets met deze vraag te maken hebben. Daarna kan iemand beginnen met vertellen. De andere groepsleden luisteren dan en kunnen aan het einde van het verhaal vragen stellen. Er zijn veel verschillende soorten vragen. Behulpzame vragen zijn bijvoorbeeld: Wat deed je? Wat deden de anderen? Wat gebeurde er? Wat zei jij? Wat zeiden de anderen? Commentaar leveren is onder geen enkele voorwaarde toegestaan.

Wanneer de vertelronde even stilvalt, ligt dat meestal niet aan het onderwerp. Er komen vanzelf weer nieuwe verhalen. Na één of twee verhalen in de kring ga je naar de volgende activiteit, lijstje maken en kiezen.

Na het vertellen over hun eigen ervaring gaan de deelnemers schrijven. Eerst schrijven ze een kladversie. Nadat de kladversie is geschreven, heeft de trainer de keuze om de bijeenkomst te onderbreken. De verhalen van de deelnemers staan nu op papier en kunnen niet meer verloren gaan. Na het redigeren, schrijven de deelnemers hun tekst in het net op het antwoordblad.

Kladversie schrijven

Duur: ± 5 minuten/ Individueel
Instructie

Schrijf nu je verhaal op zoals je het aan je teamgenoot hebt verteld. Je gaat na of je de dingen die je vertelde naar aanleiding van de vragen van je gesprekspartner ook in je verhaal kunt opnemen. Dit wordt de eerste versie van je tekst. Als je vragen hebt, laat het de trainer even weten.

Tekst in het net schrijven

Duur: 15 tot 60 minuten, afhankelijk van de redactievorm

Allereerst wordt er gekozen voor een vorm om de eerste versie van de teksten te redigeren. De diverse vormen staan onder de knop ‘redigeren’ in het menu.

Instructie

Nu je weet hoe je je tekst kunt verbeteren, schrijf je je tekst nog een keer op. Je schrijft de netversie op het antwoordblad of op het speciaal daarvoor uitgereikte papier.* Schrijf je tekst nu precies onder het vierkant. Neem alle suggesties voor verbeteringen mee. Dit is de laatste versie van je tekst. Als je vragen hebt, laat het de trainer even weten.**.

Het effect van de oefening: In het net schrijven is een training voor de deelnemer in precisie; het reflecteren op de kladversie, het verbeteren van woorden en zinsopbouw en het oefenen van de fijne motoriek. Het vergt concentratie op allerlei niveaus. De verhalen van de schrijvers krijgen zo de aandacht die ze verdienen.

* Het papier waarop de tekst in het net geschreven wordt, hangt af van de presentatievorm. Het kan een drieluik-antwoordblad zijn of een pagina voor in een boekje.

**Afhankelijk van de zelfstandigheid van de groep kan de docent rondlopen of kiezen voor een vaste plek.


Kennis - Tien oriëntaties op den rij Deel I en II

Duur ± 15 minuten / de hele groep
Instructie spel voor verdieping

Iedereen heeft thuis de literatuur gelezen. Op “het bord” staan de 10 oriëntaties op een rij naast elkaar. Iedere persoon krijgt post-its met statements er op. Elk statement representeert een bepaalde oriëntatie. Men plakt de post-its bij de bijbehorende oriëntatie. Zo krijgen we een overzicht van de trekken die bij elke oriëntatie horen. Aan de hand hiervan worden ze besproken. Hebben jullie ook vragen opgeschreven tijdens het lezen over de loopbaan-oriëntaties?


Instructie Deel II

Bespreek met je partner welke 3 loopbaan-oriëntaties het beste bij ieder passen. Haal de vragenlijst-score en de kernwoorden uit het interview erbij. Welke vragen roept het op? Lees zo nodig de literatuur om deze vragen te beantwoorden. De begeleider loopt rond om eventuele vragen samen te bespreken. Het is niet erg als je er nog niet helemaal uitkomt, soms moet je het even in de week leggen en valt het puzzelstukje later. Het is een proces.

Bewust lopen

Duur ± 5 minuten / de hele groep


Actie - welke oriëntatie(s) passen bij mij?

Duur ± 15 minuten / de hele groep
Instructie

Besluit voor nu op welk(e) oriëntatie(s) je voorlopig uitkomt (maximaal 3). Hoe herken jij jezelf in die oriëntatie(s)? Kijk naar dit moment in je leven: hoe het nu voor jou is. (Oriëntaties zijn fluïde en kunnen verschuiven over tijd).

Beeld maken

Duur ± 5 minuten / de hele groep
Instructie

Teken de plek in het groot in het vierkant een detail dat past bij je eigen ervaring.



naar hoofdmenunaarnaarnaarnaarnaarnaarnaarnaarnaarnaarnaarT3 v2.jpeg

Vragen stellen


Het stellen van vragen is relevant bij het werken met Laat Je Zien vanwege een aantal redenen:

  • het maakt de groep deelnemers losser in de omgang en bouwt onderling vertrouwen op. De verteller ontvangt door vragen ondersteuning bij het ordenen van zijn gedachten en zijn verhaal. De luisteraar ontwikkelt de vaardigheden luisteren en vragen stellen;
  • het is voor de verteller de eerste stap naar concreet, helder en precies krijgen van een verhaal; De verteller krijgt de kans toe te lichten en uit te breiden en kan die details en toevoegingen meenemen naar de geschreven versie. In Laat Je Zien hebben vragen een hoofdrol in het proces van herinneren, ordenen en woorden vinden om helder te vertellen;
  • het geeft de deelnemers vertrouwen dat door elkaar, specialisten en zichzelf vragen te stellen ze steeds meer te weten komen over allerlei diverse onderwerpen. Het creëert een open onderzoekshouding.


U kunt ook extra aandacht geven aan welke typen vragen er bestaan als u merkt dat uw deelnemers onervaren zijn met vragenstellen. Vragen stellen is aan te leren als ‘schakelen in de auto’. Het wordt onbewust automatisch en je blijft het doen ook bij jezelf.

We zetten een aantal type vragen op een rijtje die gebruikt worden bij het werken met Laat Je Zien.

Verbindingsvraag

Een belangrijke vraag voor het proces van Laat Je Zien is de verbindingsvraag. Deze vraag wordt gesteld door de trainer die het thema heeft ingezet met het vertellen van een eigen ervaring om de deelnemers uit te nodigen ook een eigen ervaring te delen. De trainer kan door de verbindingsvraag de deelnemers in een bepaalde richting sturen; het onderwerp toespitsen of juist verbreden. Zo is de vraag een instrument om deelnemers te betrekken en te focussen. De trainer nodigt de deelnemers uit om te vertellen en kan naar gelang de reacties extra focus geven door de vraag te verfijnen. Ook kan de trainer via de gestelde vraag de diepgang en de grootte van de ervaringen die gedeeld gaan worden beïnvloeden.

Voorbeelden van verbindingsvragen
  • Vragen naar een situatie, een gebeurtenis. Bijvoorbeeld ´Wie van jullie wil vertellen over een keer dat je op reis ging?´ Dit is een duidelijke vraag naar een ervaring. Als de reacties niet direct opkomen kun je een aantal extra hulpvragen stellen om de herinneringen aan te wakkeren. Bijvoorbeeld: Waar ging je heen en met wie? Hoe verliep de reis? Wat gebeurde er? Wie heb je ontmoet?


  • Vragen gericht op een relatie. Dit zijn dichotome vragen die gebruikt kunnen worden om beide kanten van de relatie te onderzoeken. Bijvoorbeeld: ´Wie van jullie kan vertellen over een keer dat je heel boos werd, of dat iemand anders heel boos werd op jou?´ Soms zijn er leerlingen die zeggen: 'Ik word nooit boos. Of er is nooit iemand boos op mij.' In zo’n geval kun je de vraag zo formuleren: Heb je weleens meegemaakt dat iemand die je kent heel boos werd? Hoe ging dat? Wat deed je? In dit geval is het thema dus boos worden. Als trainer kijk je welke kanten er aan het thema zitten en formuleert dan de verbindingsvraag op zo’n manier dat je meerdere kanten van het thema aanbod laat komen. Bijvoorbeeld: 'Wie van jullie kan vertellen over een keer dat er iets gebeurde en dat je heel boos werd over wat er gebeurde?' of dat wat er gebeurde iemand anders die erbij was heel boos maakte. Uiteindelijk zullen deze ervaringen/verhalen duidelijke aanknopingspunten bieden voor een gesprek over oplossen van conflicten. Het delen van ervaringen met conflict is dan een goed aanknopingspunt voor een les waarin leerlingen leren over het thema oorlog*.


  • Kunnen jullie je herinneren dat je een keer mee maakte dat iemand contact maakte en wat deed je? Het onderwerp wordt: ‘een keer dat iemand contact maakt met je‘.


  • Een andere insteek zou kunnen zijn: ‘Wie van jullie wil vertellen over een keer dat je een oplossing zocht voor iets en dat iemand je hielp? Of dat jij iemand hielp om een oplossing te vinden voor iets waar een ander mee zat.‘ Het onderwerp wordt dan: ‘een keer dat je iemand hebt geholpen of een keer dat iemand jou geholpen heeft’. Net anders wordt het gesprek als het gaat om een keer dat je een oplossing moest vinden met beperkte middelen voor iets wat kapot was of ging.


  • Extra voordeel kan zijn dat de woordenschat van de deelnemers op een natuurlijke manier wordt uitgebreid door aandacht te besteden aan verschillende begrippen die een relatie hebben met het thema. Bijvoorbeeld door met de leerlingen na te gaan welke andere woorden te gebruiken zijn in relatie tot het woord boos: ruzie maken, conflict, oorlog, woede, conflicthantering.

Hulpvraag

Hulpvragen - specifieke vraag of alternatieve vraag - zijn vragen die extra aan de verbindingsvraag worden toegevoegd, met als doel:

  • de deelnemers een extra spoor binnen het thema aan te bieden om een ervaring te herinneren;
  • het onderwerp waarbinnen een ervaring wordt gevraagd verbreden of toespitsen;
  • meer kleuring geven zodat de deelnemers een steuntje krijgen voor het herinneren van gebeurtenissen die ze hebben meegemaakt.


Een voorbeeld van een verbindingsvraag met hulpvragen als we over een ervaring met een dier vertellen is: ´Wie van jullie wil vertellen over een keer dat hij of zij iets heeft meegemaakt met een dier? (= de verbindingsvraag) In de afgelopen week of maand? (= de hulpvraag) Misschien is het langer geleden, dat kan ook, maar bij voorkeur niet te lang geleden. Het is in ieder geval belangrijk dat je je het meegemaakte nog goed herinnert. Misschien heb je een huisdier waar je iets mee hebt meegemaakt? (= een hulpvraag). Misschien heb je een dier ontmoet in een park of op straat? (= een hulpvraag)

Verduidelijkingsvraag

Na het vertellen van een eigen ervaring stellen de luisteraars (kring) of luisteraar (tweetal) vragen om:

  • de verteller aan te moedigen extra details te vertellen;
  • helderheid en ordening te bevorderen bij de verteller.

Verduidelijksvragen zijn vragen over iets waar je meer van wil weten of over iets wat nog niet helemaal duidelijk voor je is als luisteraar.

Open vraag

Vaak is het nodig om deelnemers gaandeweg te trainen in het stellen van open vragen. Open vragen zijn bijvoorbeeld: ‘Wat gebeurde er?’, ‘Wat deed je?’, ‘Wat deden de anderen?’, ‘Wat zei jij?’, ‘Wat zeiden de anderen?’, ‘Wie was er bij je?’, ‘Wat zag je?’, ‘Wat rook je?’, ‘Hoe zag het eruit?’, ‘Welk moment van de dag was het?’, ‘Wat voor geluiden hoorde je?’.

Activeringsvraag

Bij de Kenniskant van het drieluik kan de trainer naar aanleiding van de woordspin en zijn/haar eigen keuze van belangrijke aspecten van het thema vragen voorbereiden waarmee de deelnemers aan de slag gaan. Dit soort type vragen zijn erop gericht de deelnemers aan te zetten tot verder onderzoek en het zichzelf en de stof verder te bevragen over een onderwerp. Ook kan de trainer de deelnemers betrekken bij het formuleren van onderzoeksvragen, bijvoorbeeld: Wat wil je van het onderwerp te weten komen? Welke aspecten kun je uit het onderwerp halen? Welke relaties spelen er een rol?

Kennisvraag

Tijdens het vertellen en opschrijven van de Eigen Ervaring zijn vragen naar kennis niet behulpzaam en worden niet gesteld. Ze remmen de verteller af en kunnen de verteller de indruk geven dat hij niet helemaal zeker weet hoe of wat hij heeft meegemaakt. Dit vermindert het zelfvertrouwen.

Tijdens de werkvormen in de Kennis en Actie fases spelen kennisvragen wel een rol. Dan worden de deelnemers aangemoedigd om te gaan onderzoeken. Onderzoeken staat en valt met het stellen van vragen. Vragen die gericht zijn op het proces van onderzoek naar kennis en feiten zijn onmisbaar. Vanuit de vastgestelde stof (onderwijsmodules) die leerlingen op een bepaald schoolniveau tot zich moeten nemen bestaan concepten en verbanden die allemaal aan bod kunnen komen via het doen van onderzoek aan de hand van vragen. Ook kan er een korte quiz worden toegevoegd om de kennis van studenten over concepten en processen te controleren. De voorkeur gaat echter uit naar het toetsen door middel van presentaties en het toepassen van de kennis in andere opdrachten of de praktijk.

Onderzoeksvraag

De deelnemers (individueel of in groepjes) kunnen ook een onderzoeksopdracht uitwerken; naar aanleiding van de kennisvragen een onderzoeksvraag opstellen. De vaardigheden voor het doen van onderzoek worden tegelijkertijd aangeleerd en geoefend. De deelnemers gaan met deze vaardigheden aan de slag om nader onderzoek te doen en hun kennis te verdiepen. Hiervan maken ze een verslag (digitaal of in een andere vorm), dit kan worden gedeeld als opmaat voor de volgende stap: de actie.