Typen Vragen T1
Vragen stellen
Het stellen van vragen is relevant bij het werken met Laat Je Zien vanwege een aantal redenen:
- het maakt de groep deelnemers losser in de omgang en bouwt onderling vertrouwen op. De verteller ontvangt door vragen ondersteuning bij het ordenen van zijn gedachten en zijn verhaal. De luisteraar ontwikkelt de vaardigheden luisteren en vragen stellen;
- het is voor de verteller de eerste stap naar concreet, helder en precies krijgen van een verhaal; De verteller krijgt de kans toe te lichten en uit te breiden en kan die details en toevoegingen meenemen naar de geschreven versie. In Laat Je Zien hebben vragen een hoofdrol in het proces van herinneren, ordenen en woorden vinden om helder te vertellen;
- het geeft de deelnemers vertrouwen dat door elkaar, specialisten en zichzelf vragen te stellen ze steeds meer te weten komen over allerlei diverse onderwerpen. Het creëert een open onderzoekshouding.
U kunt ook extra aandacht geven aan welke typen vragen er bestaan als u merkt dat uw deelnemers onervaren zijn met vragenstellen. Vragen stellen is aan te leren als ‘schakelen in de auto’. Het wordt onbewust automatisch en je blijft het doen ook bij jezelf.
We zetten een aantal type vragen op een rijtje die gebruikt worden bij het werken met Laat Je Zien.
Verbindingsvraag
Een belangrijke vraag voor het proces van Laat Je Zien is de verbindingsvraag. Deze vraag wordt gesteld door de docent die het thema heeft ingezet met het vertellen van een eigen ervaring om de deelnemers uit te nodigen ook een eigen ervaring te delen. De docent kan door de verbindingsvraag de deelnemers in een bepaalde richting sturen; het onderwerp toespitsen of juist verbreden. Zo is de vraag een instrument om deelnemers te betrekken en te focussen. De docent nodigt de deelnemers uit om te vertellen en kan naar gelang de reacties extra focus geven door de vraag te verfijnen. Ook kan de docent via de gestelde vraag de diepgang en de grootte van de ervaringen die gedeeld gaan worden beïnvloeden.
Voorbeelden van verbindingsvragen
- Vragen naar een situatie, een gebeurtenis. Bijvoorbeeld ´Wie van jullie wil vertellen over een keer dat je op reis ging?´ Dit is een duidelijke vraag naar een ervaring. Als de reacties niet direct opkomen kun je een aantal extra hulpvragen stellen om de herinneringen aan te wakkeren. Bijvoorbeeld: Waar ging je heen en met wie? Hoe verliep de reis? Wat gebeurde er? Wie heb je ontmoet?
- Vragen gericht op een relatie. Dit zijn dichotome vragen die gebruikt kunnen worden om beide kanten van de relatie te onderzoeken. Bijvoorbeeld: ´Wie van jullie kan vertellen over een keer dat je heel boos werd, of dat iemand anders heel boos werd op jou?´ Soms zijn er leerlingen die zeggen: 'Ik word nooit boos. Of er is nooit iemand boos op mij.' In zo’n geval kun je de vraag zo formuleren: Heb je weleens meegemaakt dat iemand die je kent heel boos werd? Hoe ging dat? Wat deed je? In dit geval is het thema dus boos worden. Als docent kijk je welke kanten er aan het thema zitten en formuleert dan de verbindingsvraag op zo’n manier dat je meerdere kanten van het thema aanbod laat komen. Bijvoorbeeld: 'Wie van jullie kan vertellen over een keer dat er iets gebeurde en dat je heel boos werd over wat er gebeurde?' of dat wat er gebeurde iemand anders die erbij was heel boos maakte. Uiteindelijk zullen deze ervaringen/verhalen duidelijke aanknopingspunten bieden voor een gesprek over oplossen van conflicten. Het delen van ervaringen met conflict is dan een goed aanknopingspunt voor een les waarin leerlingen leren over het thema oorlog*.
- Kunnen jullie je herinneren dat je een keer mee maakte dat iemand contact maakte en wat deed je? Het onderwerp wordt: ‘een keer dat iemand contact maakt met je‘.
- Een andere insteek zou kunnen zijn: ‘Wie van jullie wil vertellen over een keer dat je een oplossing zocht voor iets en dat iemand je hielp? Of dat jij iemand hielp om een oplossing te vinden voor iets waar een ander mee zat.‘ Het onderwerp wordt dan: ‘een keer dat je iemand hebt geholpen of een keer dat iemand jou geholpen heeft’. Net anders wordt het gesprek als het gaat om een keer dat je een oplossing moest vinden met beperkte middelen voor iets wat kapot was of ging.
- Extra voordeel kan zijn dat de woordenschat van de deelnemers op een natuurlijke manier wordt uitgebreid door aandacht te besteden aan verschillende begrippen die een relatie hebben met het thema. Bijvoorbeeld door met de leerlingen na te gaan welke andere woorden te gebruiken zijn in relatie tot het woord boos: ruzie maken, conflict, oorlog, woede, conflicthantering.
Hulpvraag
Hulpvragen - specifieke vraag of alternatieve vraag - zijn vragen die extra aan de verbindingsvraag worden toegevoegd, met als doel:
- de deelnemers een extra spoor binnen het thema aan te bieden om een ervaring te herinneren;
- het onderwerp waarbinnen een ervaring wordt gevraagd verbreden of toespitsen;
- meer kleuring geven zodat de deelnemers een steuntje krijgen voor het herinneren van gebeurtenissen die ze hebben meegemaakt.
Een voorbeeld van een verbindingsvraag met hulpvragen als we over een ervaring met een dier vertellen is: ´Wie van jullie wil vertellen over een keer dat hij of zij iets heeft meegemaakt met een dier? (= de verbindingsvraag) In de afgelopen week of maand? (= de hulpvraag) Misschien is het langer geleden, dat kan ook, maar bij voorkeur niet te lang geleden. Het is in ieder geval belangrijk dat je je het meegemaakte nog goed herinnert. Misschien heb je een huisdier waar je iets mee hebt meegemaakt? (= een hulpvraag). Misschien heb je een dier ontmoet in een park of op straat? (= een hulpvraag)
Verduidelijkingsvraag
Na het vertellen van een eigen ervaring stellen de luisteraars (kring) of luisteraar (tweetal) vragen om:
- de verteller aan te moedigen extra details te vertellen;
- helderheid en ordening te bevorderen bij de verteller.
Verduidelijksvragen zijn vragen over iets waar je meer van wil weten of over iets wat nog niet helemaal duidelijk voor je is als luisteraar.
Open vraag
Vaak is het nodig om deelnemers gaandeweg te trainen in het stellen van open vragen. Open vragen zijn bijvoorbeeld: ‘Wat gebeurde er?’, ‘Wat deed je?’, ‘Wat deden de anderen?’, ‘Wat zei jij?’, ‘Wat zeiden de anderen?’, ‘Wie was er bij je?’, ‘Wat zag je?’, ‘Wat rook je?’, ‘Hoe zag het eruit?’, ‘Welk moment van de dag was het?’, ‘Wat voor geluiden hoorde je?’.
Activeringsvraag
Bij de Kenniskant van het drieluik kan de docent naar aanleiding van de woordspin en zijn/haar eigen keuze van belangrijke aspecten van het thema vragen voorbereiden waarmee de deelnemers aan de slag gaan. Dit soort type vragen zijn erop gericht de deelnemers aan te zetten tot verder onderzoek en het zichzelf en de stof verder te bevragen over een onderwerp. Ook kan de docent de deelnemers betrekken bij het formuleren van onderzoeksvragen, bijvoorbeeld: Wat wil je van het onderwerp te weten komen? Welke aspecten kun je uit het onderwerp halen? Welke relaties spelen er een rol?
Kennisvraag
Tijdens het vertellen en opschrijven van de Eigen Ervaring zijn vragen naar kennis niet behulpzaam en worden niet gesteld. Ze remmen de verteller af en kunnen de verteller de indruk geven dat hij niet helemaal zeker weet hoe of wat hij heeft meegemaakt. Dit vermindert het zelfvertrouwen.
Tijdens de werkvormen in de Kennis en Actie fases spelen kennisvragen wel een rol. Dan worden de deelnemers aangemoedigd om te gaan onderzoeken. Onderzoeken staat en valt met het stellen van vragen. Vragen die gericht zijn op het proces van onderzoek naar kennis en feiten zijn onmisbaar. Vanuit de vastgestelde stof (onderwijsmodules) die leerlingen op een bepaald schoolniveau tot zich moeten nemen bestaan concepten en verbanden die allemaal aan bod kunnen komen via het doen van onderzoek aan de hand van vragen.
Ook kan er een korte quiz worden toegevoegd om de kennis van studenten over concepten en processen te controleren. De voorkeur gaat echter uit naar het toetsen door middel van presentaties en het toepassen van de kennis in andere opdrachten of de praktijk.
Onderzoeksvraag
De deelnemers (individueel of in groepjes) kunnen ook een onderzoeksopdracht uitwerken; naar aanleiding van de kennisvragen een onderzoeksvraag opstellen. De vaardigheden voor het doen van onderzoek worden tegelijkertijd aangeleerd en geoefend. De deelnemers gaan met deze vaardigheden aan de slag om nader onderzoek te doen en hun kennis te verdiepen. Hiervan maken ze een verslag (digitaal of in een andere vorm), dit kan worden gedeeld als opmaat voor de volgende stap: de actie.