EE1

Versie door Cor (overleg | bijdragen) op 24 sep 2019 om 23:37


De rol van vragen in Laat Je Zien?

In het proces van de methodologie Laat Je Zien is er veel ruimte en aandacht voor vragen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende typen vragen zoals: activeringsvragen, verduidelijkingsvragen, verbindingsvragen, open vragen, hulpvragen en kennis vragen. Ieder type vraag vervult een andere rol in Laat Je Zien.

Typen vragen

                 

Het stellen van vragen is relevant, onder andere omdat het de kring losser maakt en vertrouwen opbouwt. Daarnaast is het voor de verteller de eerste stap naar concreet, helder en precies krijgen van een verhaal. De verteller krijgt de kans toe te lichten en uit te breiden en kan die details en toevoegingen meenemen naar de geschreven versie. In Laat Je Zien hebben vragen een hoofdrol in het proces van herinneren, ordenen en woorden vinden om helder te vertellen.

Verduidelijkingsvraag

Na het vertellen van een eigen ervaring stellen de luisteraars (kring) of luisteraar (tweetal) vragen om:

  • de verteller aan te moedigen extra details te vertellen;
  • helderheid en ordening te bevorderen bij de verteller.
  • Verduidelijksvragen zijn vragen over iets waar je meer van wil weten of over iets wat nog niet helemaal duidelijk voor je is als luisteraar.

Verbindingsvraag

Een belangrijke vraag voor het proces van de methodologie Laat Je Zien is de verbindingsvraag. Deze vraag wordt gesteld door de docent die het thema heeft ingezet met het vertellen van een eigen ervaring (Stap 1) om de leerlingen uit te nodigen ook een eigen ervaring te delen. De docent kan door de verbindingsvraag de leerlingen in een bepaalde richting sturen; het onderwerp toespitsen of juist verbreden. Zo is de vraag een instrument om leerlingen te betrekken en te focussen. De docent nodigt de leerlingen uit om te vertellen en naar gelang de reacties kan zij/hij extra focus geven door de vraag toe te spitsen. Ook kan de docent de diepgang en de grootte van de ervaringen die gedeeld gaan worden door de gestelde vraag beïnvloeden.

Naar aanleiding van dit voorbeeld kun je verschillende verbindingsvragen formuleren die leiden tot verschillende onderwerpen. Bijvoorbeeld: Kunnen jullie je herinneren dat je een keer mee maakte dat iemand contact maakte en wat deed je? (Onderwerp wordt ‘een keer dat iemand contact maakt met je.) Een andere insteek zou kunnen zijn: Wie van jullie wil vertellen over een keer dat je een oplossing zoekt en beperkte middelen hebt? Of dat jij iemand hebt geholpen? (Onderwerp wordt ‘een keer dat je iemand hebt geholpen of een keer dat iemand jou geholpen heeft’.)

Typen verbindingsvragen:

  1. Vragen gericht op een situatie. Bijvoorbeeld ´Wie van jullie wil vertellen over een keer dat je een reis hebt gemaakt?´ Dit is een duidelijke vraag naar een ervaring. Als de reacties niet direct opkomen kun je een aantal extra hulpvragen stellen om de herinneringen aan te wakkeren. Bijvoorbeeld: Waar ging je heen en met wie? Hoe verliep de reis? Wat gebeurde er? Wie heb je ontmoet?
  2. Vragen gericht op een relatie. Dit zijn dichotome vragen die gebruikt kunnen worden om beide kanten van de relatie te onderzoeken. Bijvoorbeeld: ´Wie van jullie kan vertellen over een keer dat je heel boos werd, of dat iemand anders heel boos werd op jou?´ Soms zijn er leerlingen die zeggen: 'Ik word nooit boos. Of er is nooit iemand boos op mij.' In zo’n geval kun je de vraag zo formuleren: Heb je weleens meegemaakt dat iemand die je kent heel boos werd? Hoe ging dat? Wat deed je? In dit geval is het thema dus boos worden.

Als docent kijk je welke kanten er aan het thema zitten en formuleert dan de verbindingsvraag op zo’n manier dat je meerdere kanten van het thema aanbod laat komen. Bijvoorbeeld: 'Wie van jullie kan vertellen over een keer dat er iets gebeurde en dat je heel boos werd over wat er gebeurde?' of 'dat wat er gebeurde iemand anders die erbij was heel boos maakte?' of 'dat wat er gebeurde Uiteindelijk zullen deze ervaringen/verhalen duidelijke aanknopingspunten bieden voor een gesprek over oplossen van conflicten. Het delen van ervaringen met conflict is dan een goed aanknopingspunt voor een les waarin leerlingen leren over het thema oorlog.

Hulpvraag

Hulpvragen - specifieke vraag of alternatieve vraag - zijn vragen die extra aan de verbindingsvraag worden toegevoegd, met als doel:

  • de leerlingen een extra spoor binnen het thema aan te bieden om een ervaring te herinneren;
  • het onderwerp waarbinnen een ervaring wordt gevraagd verbreden of toespitsen;
  • meer kleuring geven zodat de deelnemers een steuntje krijgen voor het herinneren van gebeurtenissen die ze hebben meegemaakt.


Een voorbeeld van een verbindingsvraag met hulpvragen als we over een ervaring met een dier vertellen is: ´Wie van jullie wil vertellen over een keer dat hij of zij iets heeft meegemaakt met een dier? (= de verbindingsvraag) In de afgelopen week of maand? (= de hulpvraag) Misschien is het langer geleden, dat kan ook, maar bij voorkeur niet te lang geleden. Het is in ieder geval belangrijk dat je je het meegemaakte nog goed herinnert. Misschien heb je een huisdier waar je iets mee hebt meegemaakt? (= een hulpvraag). Misschien heb je een dier ontmoet in een park of op straat? (= een hulpvraag)

Open vraag

Vaak is het nodig om leerlingen gaandeweg te trainen in het stellen van open vragen. Open vragen zijn bijvoorbeeld: ‘Wie was er bij je?’, ‘Wat zag je?’, ‘Wat rook je?’, ‘Hoe zag het eruit?’, ‘Welk moment van de dag was het?’, ‘Wat voor geluiden hoorde je?’, ‘Wat gebeurde er?’, ‘Wat deed je?’, ‘Wat deden de anderen?’, ‘Wat zei jij?’, ‘Wat zeiden de anderen?’.

Je kunt als docent ook speciaal aandacht geven aan welke typen vragen er bestaan als je merkt dat hier behoefte aan is bij de leerlingen. Degenen die luisteren ontwikkelen de vaardigheden, luisteren en vragen stellen. De vragen ondersteunen de verteller bij het ordenen. Vragen stellen is aan te leren als ‘schakelen in de auto’. Het wordt onbewust automatisch en je blijft het doen ook bij jezelf.

Activeringsvraag

In Stap 2 de Kenniskant van het drieluik kan de docent naar aanleiding van de woordspin en zijn/haar eigen keuze van belangrijke aspecten van het thema vragen voorbereiden waarmee de leerlingen aan de slag gaan. Dit soort type vragen zijn erop gericht de leerlingen aan te zetten tot verder onderzoek en het zichzelf en de stof verder te bevragen over een onderwerp. Ook kan de docent de leerlingen betrekken bij het formuleren van onderzoeksvragen: Wat wil je van het onderwerp te weten komen? Welke aspecten zitten er aan het onderwerp? Welke relaties spelen er een rol?

Kennis vraag

In Stap 1 de Eigen Ervaring delen en opschrijven zijn vragen naar kennis niet behulpzaam en worden dan bij voorkeur niet gesteld. Ze remmen de verteller en kunnen de indruk geven aan de verteller dat hij niet goed genoeg weet hoe of wat hij heeft meegemaakt.

In Stap 2 Kennis spelen kennisvragen wel een rol. Dan worden de leerlingen aangemoedigd om te gaan onderzoeken. Onderzoeken staat en valt met het stellen van vragen. Daar zijn vragen die gericht zijn op het proces van onderzoek naar kennis en feiten onmisbaar. Vanuit de vastgestelde stof (onderwijsmodules) die leerlingen op een bepaald schoolniveau tot zich moeten nemen bestaan concepten en verbanden die allemaal aanbod kunnen komen via het doen van onderzoek aan de hand van vragen. Een korte test om bepaalde kennis over begrippen en processen bij de leerlingen na te gaan kunnen hier worden ingevoegd. De voorkeur gaat echter uit naar het toetsen door middel van presentaties en het toepassen van kennis in Stap 3.

Onderzoeksvraag

De leerlingen (individueel of in groepjes) kunnen ook een onderzoeksopdracht uitwerken; naar aanleiding van de kennisvragen een onderzoeksvraag opstellen. De vaardigheden voor het doen van onderzoek worden tegelijkertijd aangeleerd en geoefend. De leerlingen gaan met deze tools aan de slag om nader onderzoek te doen en hun kennis te verdiepen. Hiervan maken ze een verslag (digitaal of in een andere vorm), dit kan worden gedeeld als opmaat voor de volgende stap: de actie.

                        



De module Lees - Laat Je Zien

De verbinding met literatuur is een extra versterker van de effecten van het werken met de eigen ervaring. Niet alleen spiegel je je met je omgeving, je treedt een wereld binnen met personages. Deze personages bieden een mogelijkheid om dieper na te denken over de menselijke soort waartoe je behoort en de thema’s waar we allen mee te maken hebben en/of kunnen krijgen. Het lezen van een roman geeft je informatie over hoe een personage denkt, zich uitdrukt en handelt in een specifieke situatie. Dit gebeurt binnen de context van een verhaal dat je meeneemt en het je eigenlijk allemaal niet zo expliciet laat waarnemen. Je ervaart door het verhaal, c.q. de roman.

Elke gebeurtenis geeft aanleiding tot meerdere invalshoeken, als docent kies je de focus passend bij het thema dat je later wilt gaan behandelen in de les. Bijvoorbeeld in de module Lees de lessenserie Negen X Grunberg:
De kring start bij de serie Negen X Grunberg met het voorlezen van een column uit de bundel Thuis Ben Je. De schrijver geeft zich en laat een wereld van denken en beleven zien. Door het verwoorden van een eigen ervaring in aansluiting op de column wordt de relatie tussen de tekst van de schrijver en de ervaring van de verteller zichtbaar, in voelbaar. Zo kunnen leerlingen een verbinding ervaren met de schrijver en de docent.

Uitgewerkt voorbeeld

Plaats de ervaring vanuit het nu voor jou, bijvoorbeeld:
Op de speelplaats waar ik woonde stond een hoge glijbaan. Ik wilde eraf maar durfde niet. Mijn vriendin ging als eerste naar boven. Ik keek naar haar. Toen ze mij riep ging ik ook. Het ijzer van de trap was koud en ik ging langzaam naar boven. Helemaal bovenaan zat mijn vriendin. Ze wachtte op mij. Toen ik er bijna was gleed ze naar beneden. Zomaar. Ik kon niets meer zeggen. Ik voelde me niet zo lekker helemaal bovenaan. Ik ging zitten op het ijzer van de glijbaan. De wind waaide en beneden stond mijn vriendin te wachten, ze lachte. Ik wist niet hoe ik het moest doen zonder zo bang te zijn. Mijn vriendin merkte het en kwam over de glijbaan naar boven. Ze ging voor me zitten. Ze zei hoe ik achter haar moest aanschuiven en haar vasthouden. Samen gleden we naar beneden en gingen heel hard. Ik vond het leuk. Daarna deden we het iedere middag, als we konden, weer.

Naar aanleiding van dit voorbeeld kun je verschillende verbindingsvragen formuleren die leiden tot verschillende onderwerpen. Bijvoorbeeld: Kunnen jullie je herinneren dat je een keer heel bang was en wat er toen gebeurde? (Onderwerp wordt ‘een keer dat je bang was’. Een andere insteek zou kunnen zijn: Wie van jullie wil vertellen over een keer dat iemand jou geholpen heeft? Of dat jij iemand hebt geholpen? (Onderwerp wordt ‘een keer dat je iemand hebt geholpen of een keer dat iemand jou geholpen heeft’.)