Vertellen V
Vertellen
Les: Waar je verlangen nog niet is uitgedoofd
Voorbereiden
De stoelen staan in een kring en iedereen neemt plaats. Elk deelnemer kent de omgangsvormen:
- Degene die verteld wordt niet onderbroken;
- Vragen kunnen na het vertellen worden gesteld;
- Er wordt geen commentaar op elkaar geleverd.
Voorlezen
Duur: ± 5 minuten - Hele groep
In de kring start deze les met het voorlezen van de column column Waar je verlangen nog niet is uitgedoofd uit de bundel Thuis Ben Je van Arnon Grunberg. De schrijver uit zich daarin en laat zo zijn denk- en beleefwereld zien. Door het verwoorden van een eigen ervaring in aansluiting op de column wordt de relatie tussen de tekst van de schrijver en de ervaring van de verteller zichtbaar en daarmee voelbaar. Zo kunnen deelnemers een verbinding ervaren met de schrijver en de docent.
Voorbereiden
De docent ontleent uit de column de invalshoek en zoekt een eigen ervaring die hierbij aansluit. Deze eigen ervaring houd je klein (qua sfeer gemiddeld) en je kiest bewust welke details je wel en niet vertelt. De vorm die je kiest voor je eigen ervaring in combinatie met de column is het voorbeeldmodel dat als leidraad dient voor de deelnemers.
Eigen ervaring vertellen
Duur: ± 5-7 minuten - Hele groep
Instructie voor de deelnemers
De docent start en vertelt over een keer dat hij/zij iemand na lange tijd weer ziet en ontdekt dat de oude gevoelens voor die persoon nog steeds aanwezig zijn, of juist niet. De deelnemers krijgen de gelegenheid om verduidelijkingsvragen te stellen: vragen over iets waar ze meer over willen weten of over iets wat ze nog niet helemaal duidelijk is.
Daarna stelt de docent de verbindingsvraag aan de deelnemers of ze kunnen vertellen over een keer dat ze iemand na lange tijd weer zien en ontdekken dat oude gevoelens voor die persoon nog steeds aanwezig zijn, of juist niet.
In de vertelkring komen twee deelnemers vrijwillig aan de beurt. Het is als model en als opwarmer bedoeld, naast dat het voor de verteller een goede oefening is.
Een manier om vertelproces bij te sturen is het inzetten van extra vragen om het onderwerp te verbreden of juist toe te spitsen. Degenen die niet een keer hebben meegemaakt dat ze iemand na lange tijd weer zien waarvoor ze gevoelens gehad hebben, kunnen bijvoorbeeld vertellen over een keer dat ze bij iemand waren die iemand na lange tijd zag waar die gevoelens voor had.
Als de docent merkt dat deelnemers nog geen aansluiting hebben gevonden, kan hij/zij nog over een tweede ervaring vertellen waarbij een andere kant van het onderwerp belicht wordt. Je kunt diverse invalshoeken benoemen bij het herinneren en zo ruimte creëren. Op deze manier maakt de docent het vertellen toegankelijk voor de deelnemers.
Voorbereiden
- De docent bereidt zijn eigen ervaring voor en de verbindingsvraag;
- De docent bedenkt van tevoren een aantal invalshoeken die passen bij het thema waarmee de deelnemers verder aan de slag kunnen gaan.
Lijstje maken en kiezen
Duur: ± 5 minuten - Hele groep
De docent vraagt de deelnemers om zich verschillende ervaringen te herinneren dat ze iemand na lange tijd weer zagen en dat ze er achter kwamen dat hun oude gevoelens voor die persoon nog bestaan. Of juist niet...
Het gaat om twee of drie ervaringen die ze zich helder en goed herinneren. Daar maken ze een lijstje van met voor elke herinnering een woord als aanduiding. Het lijstje is privé. Ze kiezen de ervaring waarvan ze zich nog goed de details kunnen herinneren en waarbij ze zich comfortabel voelen om die te delen met de groep.
Voorbereiden
- Elke deelnemer een A6-je (zonder lijntjes);
- Voor iedere deelnemer is er een zwarte pen.
Twee aan twee vertellen
Duur: ± 6 á 10 minuten - Hele groep
De deelnemers werken in teams van twee en vertellen elkaar om de beurt hun gekozen ervaring. De docent maakt teams van twee en geeft aan welke deelnemer nummer een en nummer twee is. Bij een oneven aantal deelnemers is er een groepje van drie. Daarna gaan ze aan de slag in hun team. De nummers een vertellen hun gekozen ervaring aan de nummers twee. De nummers twee luisteren en stellen pas aan het einde vragen. Dit is van belang want het is geen gesprek maar een verbale oefening voor het schrijven. Soms geeft de docent aan hoeveel vragen de andere deelnemer mag stellen – alleen als de deelnemers moeite hiermee hebben. Ook kan blijken dat het nodig is om extra aandacht te besteden aan wat voor een vragen er gesteld kunnen worden.
Na een vooraf vastgestelde tijd (3 à 5 minuten) en een afgesproken sein (klappen in de handen, een belletje of iets anders) draaien de rollen om en luisteren de nummers een en vertellen de nummers twee. Het eventuele groepje van drie kun je extra begeleiden en iets meer tijd geven. Om de aandacht te focussen benoemt de docent kort de volgende punten:
- Stel vragen ter verduidelijking: Wat was nog niet helder?;
- Vraag door over iets waar je nog meer van wilt weten;
- Stel minimaal één vraag over zintuiglijke waarneming (reuk, zien, horen, voelen, proeven).
De docent kan ook aangeven dat de deelnemers minimaal twee à drie open vragen stellen.
Om de deelnemers in gevarieerde tweetallen te laten werken kan de docent bij het binnenkomen van de les of vooraf aan deze activiteit de deelnemers bijvoorbeeld gekleurde papiertjes laten trekken en dan degene die het papiertje heeft met dezelfde kleur te zoeken, samen vormen deze twee een team. Het kan ook gedaan worden door de verjaardagen na te gaan en dan opeenvolgende verjaardagen samen te laten werken, etc.
Voorbereiden
Belletjes, of ander instrument dat geluid maakt.