Voorbereiden T

naarnaarnaarnaarnaarnaarTransitie leskeuze.jpeg

Voorbereiden


De bijeenkomstenserie bestaat uit drie sessies van ieder een half dagdeel, 4 uur. De doelgroep van deze training is breed. Bij het overdragen van kennis is het belangrijk de dosering af te stemmen op de deelnemers. Betekenisvolle inhoud opknippen in delen en langzaam opbouwen. Tussen de sessies in doen de deelnemers telkens een opdracht ter voorbereiding. Dit creëert ruimte in de sessie voor samenwerken en delen. Een docent of begeleider kan met deze training aan de slag gaan. Maar ook inspiratie vinden om afhankelijk van haar/zijn werkgebied eigen trainen te ontwikkelen gebaseerd op de structuur van Laat Je Zien.

Toelichting op voorbereiden

  1. Kies een thema. Op verschillende manier kan het thema zich aandienen. Het kan zijn dat de docent het thema heeft afgeleid uit gesprekken in de klas of dat het thema naar voren is gekomen uit een eerder lesproces. Ook kan de begeleider het thema kiezen gebaseerd op een zelf gekozen tekst of de theorie die volgens planning behandelt gaat worden. Een andere werkwijze is om het thema voort te laten komen uit een uitgezochte tekst. Bij transitie zijn de thema's ontstaan uit een vraag uit het veld en de theorie van de loopbaanankers van Schein (1975, 1978, 1987, 1996).
  2. Kies een eigen ervaring die verwantschap heeft met het thema. De docent gaat opzoek naar gebeurtenissen in haar/zijn eigen leven waarmee zij/hij een onderwerp kan introduceren bij de deelnemers. De docent maakt voor zichzelf een lijstje. Bij de keuze uit zijn/haar ervaringen houd de docent rekening met zijn/haar doelgroep en het doel. De eigen ervaring is gewoon (qua sfeer gemiddeld) met bewust gekozen details die kleur geven en de luisteraars uitnodigen tot associëren. Bereid een eigen ervaring voor. Oefen met iemand.
  3. Kies fysieke oefeningen, waarvan één als opwarmer en de ander passend bij het thema.
  4. Kies een creatieve oefening waarmee de deelnemers hun ervaring kunnen illustreren en zichzelf laten zien.
  5. Kies of en zo ja welke opdracht de deelnemers krijgen als huiswerk ter voorbereiding. Bijvoorbeeld een tekst om te lezen, een situatie om te bezoeken en beschrijven, een of meer vragen opstellen naar aanleiding van het onderwerp. Maak een keuze uit bijvoorbeeld een tekst, roman, gedicht, essay of kort verhaal om te lezen dat in een later stadium op een natuurlijke manier kan aansluiten bij een verwerkingsvorm.
  6. Bespreek de afspraken over hoe er wordt omgegaan met elkaar en met de gedeelde informatie. Benadruk dat alles wat in de groep wordt gedeeld niet buiten de groep wordt gedeeld.
  7. Kijk op welke manier je teams wilt vormen. Wie werkt met wie samen?
  8. Maak een drieluik-antwoordblad. Een A4 papier in de breedte met drie vierkanten op een rij voor afbeeldingen. onder elk van de vierkanten komt een eigen ervaring te staan.
  9. Organiseer de ruimte; kunnen de deelnemers in een kring zitten? Is er ruimte om te bewegen, schrijven, clipboards of tafels?
  10. Tokens in kleuren, houten blokjes van jenga in kleuren geverfd, post its, zwarte pennen, krijt en stiften. whiteboard, muziek en box.
  11. Ieder deelnemer krijgt een map voor het drieluik-antwoordblad, het interview en de aantekeningen, het scoreformulier en om alle notities en kladjes te bewaren.


Voorbereiden eigen ervaring

De begeleider is het model voor de deelnemers.

  • Vertel precies en helder. Als begeleider van de groep kun je met je eigen ervaring het onderwerp introduceren en beïnvloeden wat anderen gaan vertellen en hoe anderen gaan vertellen. Het is belangrijk direct te beginnen met vertellen zonder teveel inleiding. De docent maakt een bewuste keuze uit de verschillende details en zintuiglijke waarnemingen die zij/hij in haar/zijn vertelling opneemt, waardoor haar/zijn ervaring meer tot de verbeelding spreekt. De eigen ervaring wordt zo helder mogelijk verteld. Hierbij moet rekening gehouden worden met: opbouw, zinslengte, woordgebruik (-variatie) en ritme.
  • Houd de structuur begin-midden-eind in de gaten.
  • Kies bewust uit de details die de ervaring kunnen kleuren.
  • Kies bewust welke bijvoeglijke naamwoorden je kunt gebruiken om extra kleur (informatie) te geven aan de luisteraars.
  • Als er dialogen voorkomen in de ervaring kun je die ook vertellen.
  • Kies in de beschrijving van je ervaring één of meer zintuiglijke waarnemingen.
  • Denk aan ordening; met wie was je, wat gebeurde er, waar was je, hoe ging het, wat gebeurde er precies, hoe voelde je je, hoe reageerden anderen. Hierbij kun je ook denken aan het jezelf bevragen aan de hand van vragen als: Wat gebeurde er? Wat deed ik? Wat dacht ik? Wat voelde ik? Hoe reageerde ik? Hoe reageerden anderen? Wat werd er gezegd?)
  • Vermijd samenvatten en het geven van een conclusie.
  • Vertel uitsluitend een werkelijk gebeurde ervaring. Formuleer de ervaring zo, als iets wat onlangs, niet langer dan drie maanden tot een jaar geleden is gebeurd.
  • De begeleider zorgt ervoor dat zij/hij bij het delen van de eigen ervaring zich alleen richt op het losmaken van de ervaringen van de deelnemers. Het is niet de bedoeling dat de docent op zo’n moment kennis gaat toelichten. Het gaat puur om iets wat de deelnemers beleefd hebben en dat zij dat onbevangen vertellen zonder zich beoordeeld te voelen. Het gaat om gelijkwaardigheid tussen de vertellers en niet om het checken van kennisniveau.
  • Wanneer de vertelronde even stilvalt, ligt dat meestal niet aan het onderwerp. Er komen vanzelf weer nieuwe verhalen. Na één of twee verhalen in de kring ga de docent naar de volgende stap. Soms, vooral als deze werkvorm nog onbekend is, wil er niemand vertellen. Dat is niet erg en kan worden opgelost door direct door te gaan met het maken van een lijstje. Maar het heeft de voorkeur dat de deelnemers zich toch uitgenodigd gaan voelen en hun schroom overwinnen. Het vertrouwen van de deelnemers groeit met de veiligheid die wordt ervaren.