Zelf lessen maken

naarnaarnaarnaarnaarnaarnaarMakenDelennaarbiedt veiligheid en basis voor ontwikkelen...in je gereedschapskist ...is relevant ...is uitwisselen, herkennen en inleven ...zeg ik wat ik bedoel?naarnaarnaarWIKI DOEN 2k.jpeg

Zelf lessen maken met Laat Je Zien


Leuk dat u nieuwsgierig bent naar het maken van lessen met de methodologie Laat Je Zien. Als u de onderstaande vragen van het begin tot het einde doorloopt dan kunt u een eigen les maken aan de hand van de methode Laat Je Zien.

Als u naar aanleiding van de uitleg vragen hebt, neem dan contact met ons op via de mail: . Uw vragen zijn voor ons belangrijk en interessant. Zo leren we steeds meer.

De lesstructuur van Laat Je Zien

De lessen doorlopen een cyclus die consequent de volgende onderdelen omvat:

Structuur Drieluik.png



Opbouw van een les aan de hand van de lesstructuur: een overzicht

Welke vragen vormen de leidraad voor uw keuzes?

Voor het opbouwen van een les op basis van Laat Je Zien volgen we dezelfde hoofdstructuur. Aan de hand van de vragen per deelcomponent krijgt u op de eerste plaats inzicht in de te maken beslissingen. Vervolgens hoe u de beslissingen vorm kunt geven in de praktijk van het les geven.

Voorbereiden

  • Wie zijn mijn deelnemers? Welke interesses hebben zij?;
  • Wat zijn de leerdoelen volgens het curriculum?;
  • Hoe introduceert u het thema bij de deelnemers?;
  • Welke oefeningen en/of opdrachten zijn passend? Waar kan ik ze vinden?
  • Wil ik samenwerken met andere collega's of een gast uitnodigen?
  • Welke materialen heb ik nodig?;
  • Welke ruimte heb ik tot mijn beschikking?;


Opmaat

  • Welke energieke activiteit (oefening - spel) kies ik?;
  • Welke fysieke activiteit passend bij het onderwerp kies ik?;


Drieluik = Kennis - Eigen ervaring - Actie

Eigen ervaring = Tekst en Beeld
Eigen ervaring - Tekst

  • Ga ik met behulp van een tekst starten door voor te lezen? (Dit is niet noodzakelijk.);
  • Hoe kies ik mijn eigen ervaring waarmee ik de deelnemers uitnodig om te vertellen?;
  • Hoe komen mijn deelnemers tot een geschreven eigen ervaring?;
  • Kunnen teksten worden herschreven als ik dat nodig vind?;


Kennis = Vragen stellen en Onderzoeken / verdiepen

  • Heb ik voorbereidende opdrachten voor mijn deelnemers om mee te starten?;
  • Op welke manier ga ik al aanwezige kennis over het thema bij mijn deelnemers activeren?;
  • Hoe gaan we het thema in kaart brengen?;
  • Welke kennis is nog onvoldoende aanwezig en kan ik toevoegen? Welke opdrachten geef ik mijn deelnemers?;
  • Hoe laat ik mijn deelnemers kennis met elkaar delen?;
  • Welke verantwoordelijkheid vertrouw ik mijn deelnemers toe in het leerproces?;


Actie = Samenbrengen en Toepassen / verdiepen
• Integreren van ervaring, bestaande kennis en nieuwe kennis;
Eigen ervaring - Beeld
• Beeld maken;
Actie - Verdiepen
• Toepassingen richting de praktijk uitwerken;
• Proef op de som: Toepassingen in het dagelijks leven;
Presenteren
• Uitkomst van het proces - expositie / boekje / voorstelling - optioneel;
Afsluiting
• Evalueren - Reflecteren - Nieuwe Cyclus;


Hoe kunt u ieder onderdeel vormgeven?
Welke keuzes kunt u maken?

Via onderstaande vragen wordt hier uitgelegd hoe u een les met Laat Je Zien vormgeeft. De les begint altijd met fysieke oefeningen maar het bedenken van een les begint bijna altijd met een thema. Heel soms kan een eigen ervaring het begin zijn voor het creëren van een les.

Hoe begint u?

U kiest als eerst een thema..
1 Vanuit uzelf:
Wat vind ik -als docent- leuk en belangrijk om met mijn deelnemers te delen?
Voorbeelden van thema's zijn: zintuiglijke beleving, waarnemen, literaire verwerkingsvormen, staatsinrichting, menselijk lichaam en spel.

2 Vanuit een deelnemer:
Waar hebben mijn deelnemers het over? Wat houdt hen bezig? Waar lopen ze tegen aan?
Bijvoorbeeld onderling kletsen, lekker eten, sport, spel en alles met de telefoon in de hand.

3 Vanuit geplande kennisoverdracht:
Wat staat er op de planning vanuit de sectie/school
Bijvoorbeeld kennis over dichtvormen, de taxonomie van planten, staatsinrichting, essay schrijven, voeding, Griekse oudheid, Engelse grammatica en rekenen.

Het lijkt de snelste weg om te starten bij geplande kennisoverdracht maar dat is het zeker niet. Omdenken vanuit jezelf of een deelnemer werkt net zo snel. Alle drie de invalshoeken kunnen leiden tot een net zo’n boeiende en zinvolle les, waarbij de kennis waarmee deelnemers bekend moeten worden in verschillende vormen aan bod kan komen. Je kunt een thema kiezen dat alle drie de invalshoeken bedient.

In dit voorbeeld kiezen we voor het thema Zintuiglijke beleving

Welk onderwerp kiest u?

Een onderwerp kiest u door de drie invalshoeken van het thema aan elkaar te knopen. U maakt per invalshoek een overzicht door middel van een lijstje. Door uzelf te bevragen en te kijken naar uw associatieve lijstjes, vind u de richting en komt er een geschikt onderwerp naar voren waarin de drie invalshoeken samenkomen: de belangstelling van de deelnemers, de wens van de docent en de kennis die vanuit de sectie/school. Het werkveld is van belang. Ook krijgt u een beter idee over hoe de kennis, die later aan bod gaat komen, vorm kan krijgen.

Voorbeelden voor onderwerpen die bij bovenstaande associaties passen: Schijf van Vijf, groenten en zoet/zuur/zout voedsel.
Het gekozen onderwerp: Fruit

U neemt even de tijd om na te gaan:
Als ik dit onderwerp bespreek en dit thema kies, wat bereik ik daar dan mee bij mijn deelnemers?
Mogelijkheden die u kunt bereiken met het thema zijn bijvoorbeeld ervaringen en kennis delen.
Bij het voorbeeld over zintuigen kennis over voeding verspreiden, zoals gezonde versus minder gezonde keuzes, en taxonomie van planten. Daarnaast kunt u lyriek over zintuiglijke beleving delen: dichtkunst of beschrijvend proza. Het onderwerp bespreken kan de samenwerking tussen de deelnemers versterken. Welk thema je kiest, is afhankelijk van jouw leerdoelen en deelnemers. In dit voorbeeld kiezen we voor de dichtkunst.

Welke fysieke oefeningen, spellen of activiteiten kiest u?

U kiest twee korte fysieke oefeningen of spellen om de les mee op te starten.
Dit soort vragen helpen bij het kiezen van de oefeningen:

  • Welk doel heeft u met de les? Welk doel heeft u op dit moment met de deelnemers? Houd hier zowel de korte als lange termijn in gedachten;
  • Kennen de deelnemers elkaar redelijk? Hebben ze steun nodig bij de verbinding met elkaar?;
  • Wie wilt u met wie laten samenwerken?;
  • Is de energie in de groep laag of juist hoog?;
  • Is er behoefte aan extra focus?;
  • Is het mogelijk een brug te slaan naar de ervaringen die u gaat ophalen bij de deelnemers?;
  • Wilt u dat de meer fysiek gerichte activiteiten de zintuigen prikkelen?;
  • Wilt u dat de deelnemers zich beter focussen?;
  • Welke oefening brengt de focus van de deelnemers samen met de inhoud die aan bod gaat komen?


Voorbeeld bij Fruit
Twee oefeningen
1. Energieke oefening en 2. Activiteit passend bij het thema

Energieke oefening: Fruitspel
Duur: ± 5 minuten – Hele groep

Alle deelnemers zitten in de kring en de docent staat voor de eerste ronde, want er is één stoel minder. Alle deelnemers krijgen een naam van een fruitsoort, bijvoorbeeld appel, peer, banaan en aardbei. Vier fruitsoorten worden er gebruikt bij een groepsgrootte van twintig (bij elke vijf deelnemers extra een andere fruitsoort toevoegen). Degene die staat, noemt een fruitsoort. De deelnemers met die fruitsoort wisselen van stoel en mogen niet meer terug naar hun eigen stoel. Degene die staat, gaat ook zitten op een van de vrijgekomen stoelen. Degene die nu overblijft zonder stoel, roept op zijn beurt een naam van een fruitsoort. Bij het woord ‘fruitmand’ loopt iedereen. Je kunt het spel ook variëren door twee of drie fruitsoorten te noemen in plaats van een.

Effect van de oefening: energie, fysieke alertheid en concentratie verhogen, groepsdynamica en ontspanning/plezier stimuleren.


Activiteit passend bij het thema: Spel 1 en 2
Spel 1: Beschrijven en raden
Duur: ± 10 minuten – Hele groep

De docent begint als voorbeeld met het beschrijven van een fruitsoort. De naam van de fruitsoort wordt niet genoemd. De docent beschrijft alleen de kenmerken van het fruit. De groep raadt welk fruit het is. Degene die het goede antwoord geeft, krijgt de beurt om te beschrijven en wordt dan de leider. Afhankelijk van het sociale vermogen van de groep laat je ze roepen of geef je ze de beurt. Degene die beschrijft, is de leider.

Spel 2: Proeven en omschrijven
Duur: ± 10 minuten – Hele groep

Een deelnemer wordt geblinddoekt en proeft een stukje fruit en beschrijft de smaken. De kernwoorden worden op het bord geschreven. Daarna proeft iedereen hetzelfde fruit en kunnen er extra woorden worden toegevoegd. Een aantal deelnemers geeft een beschrijving.

Variant

De docent kan ook niet aangesneden fruit onder een doek leggen. Een iemand wordt geblinddoekt. Hij/zij kiest op de tast een stuk fruit en beschrijft wat hij/zij voelt. Hij/zij mag niet meteen zeggen wat het is. Het gaat om de beschrijving.

Effect van de oefening: het ontwikkelen van waarneming en taligheid.

Voorbereiden
  • Bij twintig deelnemers vier schalen klaarleggen met op iedere schaal een andere fruitsoort (ongeveer per vijf deelnemers extra een schaal en fruitsoort toevoegen). Het fruit is in kleine stukken gesneden en er staan prikkers of kleine vorken naast;
  • Vier theedoeken om de schalen mee af te dekken, zodat het fruit niet gelijk zichtbaar is;
  • Een blinddoek;
  • Belletjes, of een ander instrument dat geluid maakt;
  • Bord of flip-over.


Met de eerste drie vragen heeft u een deel van uw voorbereiding rond.
In dit voorbeeld:
Thema: Zintuiglijke beleving
Onderwerp: Fruit
1. Fysieke oefening: Fruitspel en
2. Activiteit passend bij het thema: Spel 1 & 2
Spel 1. Beschrijven en raden
Spel 2. Proeven en omschrijven

Hoe roept u ervaringen van deelnemers op?

De volgende vraag die u zichzelf stelt is: Hoe kan ik met een eigen ervaring het gesprek op gang brengen en mijn deelnemers aan het woord laten over hun eigen beleving?

Nu maakt u met een enkel woord een lijstje van uw eigen ervaringen met fruit.

  1. ...
  2. ...
  3. ...



Kies een ervaring uit die niet te groot is, maar die u zich wel goed herinnert zodat u details kan vertellen die uw ervaring aantrekkelijker maken om naar te luisteren. Houd er rekening mee dat u zich comfortabel voelt bij het beantwoorden van deelnemersvragen over uw ervaring. Dat is belangrijk om uw ervaring in alle vertrouwen te kunnen delen. Als uw ervaring te groot is, dan wekt het bij uw deelnemers de verwachting op dat zij ook met iets groots moeten komen. Het gaat erom dat er ruimte is voor de belevenissen van iedereen. Niet de grootte maakt het boeiend, maar de manier waarop u het kunt vertellen. Dit oefenen de deelnemers en dat oefent u ook als docent. Laat tijd over voor anderen om vragen te stellen en zelf op gedachten te komen.

Verder met het voorbeeld voor een les over een zintuigelijke beleving met fruit.
De ervaringen die mogelijk met de deelnemers gedeeld kan worden om te beginnen, is:

Door onze spaarrekening, oogappel genaamd, kregen we geen rente maar we kregen uit betaald in appels. Ieder jaar in september konden we naar onze eigen boon bij een teler en konden daar appels plukken. Vorig jaar gingen we voor de laatste keer. De boom hing vol en we plukten alle appels. We konden er soms maar moeilijk bij en stonden op elkaar om de hoogste appels te plukken. Ondertussen proefden we de appels, ze waren heerlijk, fris en toch ook zoet. Ze waren geel met hier en daar een rode blos. we telden onze oogst. We hadden wel 100 appels. Zoveel, ze lagen uitgestald in de kofferbak. De hele auto rook naar appel.

Hierna kun je gewoon vragen wie een vraag heeft, maar soms is het handig om meer richting te geven en voorbeelden te noemen van de type vragen die gesteld kunnen worden, zoals: ‘Wie van jullie heeft een vraag hierover? Het kan bijvoorbeeld gaan over iets waar je meer van wilt weten of over iets wat nog niet helemaal duidelijk is. Je kunt ook expliciet aangeven dat ze iedere vraag mogen aanstellen. Zo breng je het vragen stellen meer op gang.

Nadat je de vragen hebt beantwoord, stel je een vraag – de verbindingsvraag – waarmee je de deelnemers uitnodigt hun eigen ervaring te delen. Hoe formuleer je deze vraag en waar houd je rekening mee? Je kunt bijvoorbeeld vragen: ‘Wie van jullie kan vertellen over een keer dat je [link met het thema] en wat gebeurde er toen? Dit is de eerste versie van de eigen ervaring – de vertelde vorm. Kijk voor de vervolgstappen in de voorbeeld lessenseries 9 X Grunberg of Beter Verwoorden.

De verbindingsvraag in dit voorbeeld kan zijn: ‘Wie van jullie wil vertellen over een keer dat fruit je verraste en wat gebeurde er?’ Of: ‘Wie van jullie kan vertellen over een keer dat je iets met fruit heb meegemaakt en hoe ging dat?’

Omdat u opzoek bent naar een ervaring met fruit. Kunt u een aantal kleinere vragen stellen zodat u extra sturing geeft aan de deelnemers. Voorbeeld
Hoe smaakte het fruit? Wat er gebeurde? Wie waren er allemaal? Wat werd er gezegd?

Dit zijn meerdere vragen die naar een zelfde type ervaring vragen maar net een klein beetje anders geformuleerd. Als docent kiest u uw eerste vraag breed, als u merkt dat het moeilijk is om aan te sluiten of op ideeën te komen kunt u de vraag specifieker maken of toespitsen op een waarneming, reuk, zien, proeven etc. U kunt ook nog een tweede ervaring voorbereiden die een andere toon heeft qua beleving. Meestal kunt u ook een vraag stellen naar het tegenovergestelde van de situatie die u hebt verteld.

In ons voorbeeld:
Het kan gaan over een ervaring met fruit? Bijvoorbeeld een keer dat je fruit at en het niet lekker was? Of juist een keer dat je fruit at en dat het heel lekker was? Dat is het tegenovergestelde spectrum. Afhankelijk van de deelnemers kun je eventueel hier naar uitwijken als iemand geen ervaring met fruit kan herinneren.

2. Het was een regenachtige dag en we liepen over een modderig pad naar een kleine boomgaard. Een vriendin had me uitgenodigd. De bomen waren groot en grillig en de appels gingen hoog in de bomen. Mijn vriendin had gezegd doe je laarzen aan en oude kleren. We klommen in een boom en een voor een plukten we appels. Die we in een geknoopte trui lieten zakken. Even hielden we pauze onder een stuk plastic tegen de regen. Mijn handen roken naar de bomen. We aten een appel en waren verbaasd hoe ze smaakten.


Een ander voorbeeld:
Van een vriendin kreeg ik een appel. We gingen op een bankje in het park zitten om hem op te eten. Ik beet in de appel en het was helemaal niet lekker. Hij bleek van binnen vreemde bruinige plekken te hebben die ik van buiten helemaal niet had gezien. De appel had er juist heel mooi uitgezien, roodachtig met geel. Hij voelde ook niet zacht maar juist fijn. Gelukkig zaten we buiten en kon ik de hap gelijk uitspugen.

Hoe verbind je de ervaringen en het thema?

Je hebt van iedere leerling een eigen ervaring, helder verwoord en geschreven. Vervolgens maak je een brug tussen de vertelde ervaringen en het thema. De opdrachten die je nu geeft, hebben als eigenschap dat ze de kennis over het thema die bij de leerlingen aanwezig is actief maken.

Je start met het stellen van vragen. Wat weten je leerlingen al? Wat willen ze weten? Wat zijn hun associaties bij het thema? Welke opdrachten passen bij mijn onderwerp en doel? Bedenk één of twee vragen waarmee de leerlingen hun ervaring analyseren en een opdracht waarmee het thema verbonden wordt aan de praktijk, het dagelijks leven of de realiteit.

In het voorbeeld: Je weet dat je wilt uit komen bij dichten. Natuurlijk is het noodzakelijk om de opdrachten aan te passen aan het niveau van de leerlingen. Wat kan je nu doen?

  1. Je hebt de leerlingen laten vertellen over een ervaring met fruit waarbij de zintuigen een rol speelden. Je kunt de leerlingen vragen een liedje mee te nemen naar school waarin het gaat over iemand die proeft, ruikt, ziet, voelt (huidaanraking) of hoort. Vraag de leerlingen om het liedje of een couplet van het liedje uit te schrijven. Wat valt hen op? Is er iets te zeggen over de woorden, de volgorde, rijm wellicht? Iedere leerlinge werkt dit uit voor zichzelf.
  2. Je kunt ook kiezen om elfjes te gaan schrijven met je leerlingen. Dit kan relatief snel. Je kunt het centraal geleid doen maar ook in teams waarbij de teamleden om de beurt leiden. Het eerste model staat op het bord en wordt geleid uitgevoerd, afhankelijk van de ervaring bij de leerlingen. Zo schrijft iedere deelnemer een aantal elfjes. Deze elfjes zijn een verbinding naar gedichten en dichtvormen.



Daarna kan er gesproken worden over de opbouw van gedichten aan de hand van vragen? schrijf een aantal zaken die je al weet over gedichten op. Daarna ga je alle opmerkingen rubriceren met alle leerlingen. Je kunt dit zelf leiden of ook laten co-leiden. De docent kan ook de kennis aanvullen zoals dat passend en nodig is.

Hoe kan je kennis aanvullen?

Bij het aanvullen van kennis is het belangrijk om uit te gaan van het niveau van iedere individuele leerling, denk hierbij ook aan de zone van nabije ontwikkeling van Vygotsky. Daarnaast is het belangrijk om een idee te hebben over de verschillende leerstijlen van de leerlingen. Zo kan de docent variëren in hoe de kennis die hij/zij wil aanvullen of toevoegen wordt gepresenteerd. Denk hierbij aan beeld, documentaire, spel of tekst o.a.. Zo is het mogelijk om een film te kiezen waarin taal gesproken wordt in een dichtvorm. Of een lied te luisteren van een cabaretier en na te gaan of er een rijmschema te ontdekken is. Deze opdracht kan aansluiten bij het bespreken van diverse rijmschema's.

Als docent kan het ook handig zijn om de vraag te stellen: Hoe gaan mijn leerlingen de kennis gebruiken? Op welke plek? Met wie? Gebaseerd op deze inschattingen gaat de docent opzoek naar welke kennis en in welke vorm...

Voor ieder niveau in het onderwijs staat beschreven welke kennis de leerlingen zich eigen dienen te maken, hiervoor bestaan allerlei methodes en modules met opdrachten en uitgeschreven teksten. Deze kunnen hier prima worden ingezet door de docent. Ook de oefeningen uit de bestaande lesboeken kunnen hier worden gebruikt.

Hoe koppel je kennis naar de praktijk?

De docent bedenkt opdrachten die de leerlingen kunnen uitvoeren in hun eigen leefomgeving. In het voorbeeld:
Schrijf een eigen gedicht en deel dit met anderen. Of schrijf een gedicht samen met een vriend of vriendin, begeleidt elkaar bij het schrijven. Kies een rijmschema uit, of kies juist voor een andere vorm van gedicht misschien zonder direct rijmschema maar meer met een ritme in de woorden.

Samen evalueren, last of noodzaak?

Aan het einde van een les besteed je altijd aandacht aan hoe de leerlingen de les hebben ervaren. Wat nemen ze mee? Je kunt hiervoor gebruik maken van allerlei digitale tools zoals bijvoorbeeld Kahoot, Mentimeter, AhaSlides of Surveymonkey. Meer lezen over het gebruik van dit soort tools bij evalueren en reflecteren? De RUG heeft een website gemaakt waar dieper wordt ingegaan op de diverse tools.

Het kan ook zonder digitale tool prima worden afgesloten. Een beeld van een koffer uitgeprint met daarbij; Ik ga op reis, en ik neem mee ...