Zelf lessen maken

ToelichtingToelichtingToelichtingTeolichtingToelichtingToepassingen vakgebiedenEQ ontwikkelen leerlingenTeambuilding docentenMakenDelenNaarNaarNaarNaarNaarNaarNaarStart Laatjezien 3.0.png


Lessen maken met Laat Je Zien


Leuk dat u nieuwsgierig bent naar het maken van lessen met de methodologie Laat Je Zien. Als u de onderstaande vragen van het begin tot het einde doorloopt dan kunt u een eigen les maken aan de hand van Laat Je Zien.

Als u naar aanleiding van de uitleg vragen hebt, neem dan contact met ons op via de mail: admin@grunbergacademie.com. Uw vragen zijn voor ons belangrijk en interessant. Zo leren we steeds meer.

De lesstructuur van Laat Je Zien

De lessen doorlopen een cyclus die consequent de volgende onderdelen omvat:

Structuur Drieluik.png



Opbouw van een les aan de hand van de lesstructuur: een overzicht

Welke vragen vormen de leidraad voor uw keuzes?

Voor het opbouwen van een les op basis van Laat Je Zien volgen we dezelfde hoofdstructuur. Aan de hand van de vragen per deelcomponent krijgt u op de eerste plaats inzicht in de te maken beslissingen. Vervolgens wordt toegelicht hoe u de beslissingen vorm kunt geven in de praktijk van het les geven. Achtergrond informatie over het hoe en waarom van elke deelcomponent kunt u vinden onder het kopje Methodologie. Werkvormen en andere praktische aanwijzingen vind u onder de Instrumenten.

Voorbereiden

  • Wie zijn mijn deelnemers? Welke interesses hebben zij?;
  • Wat zijn de leerdoelen volgens het curriculum? Welk thema kies ik?;
  • Hoe introduceert u het thema bij de deelnemers? Welk onderwerp kiest u voor uw eigen ervaring?;
  • Wil ik samenwerken met andere collega's of een gast uitnodigen?
  • Welke materialen heb ik nodig?;
  • Welke ruimte heb ik tot mijn beschikking?;


Opmaat

  • Welke oefeningen en/of activiteiten zijn passend bij het thema?
  • Welke energieke activiteit -oefening of spel- kies ik?;
  • Welke fysieke activiteit -oefening of spel- passend bij het onderwerp kies ik?;


Drieluik = Kennis - Eigen ervaring - Actie

Eigen ervaring = Tekst en Beeld
Eigen ervaring - Tekst

  • Ga ik met behulp van een tekst starten door voor te lezen? (Dit is niet noodzakelijk.);
  • Hoe kies ik mijn eigen ervaring waarmee ik de deelnemers uitnodig om te vertellen?;
  • Hoe komen de deelnemers tot een geschreven eigen ervaring?;
  • Kunnen teksten worden herschreven als ik dat nodig vind?;


Kennis = Vragen stellen en Onderzoeken / Verdiepen

  • Heb ik voorbereidende opdrachten voor mijn deelnemers om mee te starten?;
  • Op welke manier ga ik al aanwezige kennis over het thema bij de deelnemers activeren?;
  • Hoe gaan we het thema in kaart brengen?;
  • Welke opdrachten uit mijn lesmodule kan ik gebruiken?;
  • Welke kennis is nog onvoldoende aanwezig en kan ik toevoegen? Welke opdrachten geef ik mijn deelnemers?;
  • Hoe laat ik de deelnemers kennis met elkaar delen? Kan ik een spel bedenken?;
  • Welke verantwoordelijkheid vertrouw ik de deelnemers toe in het leerproces?;


Actie = Samenbrengen en Toepassen / Verdiepen

  • Met welke opdracht(en) kan ik bij de deelnemers er voor zorgen dat hun ervaring en kennis integreren met nieuwe kennis?;
  • Hoe laat ik de deelnemers hun ontwikkeling met elkaar delen? Kan ik een spel bedenken?;
  • Welke verantwoordelijkheid vertrouw ik de deelnemers toe in het leerproces?;
  • Hoe moedig ik de deelnemers aan zichzelf te vertrouwen in het naar buiten treden?;


Eigen ervaring - Beeld

  • Weke werkvormen kies ik uit om een illustratie te maken bij de eigen ervaring?;
  • Waar vind ik nieuwe werkvormen?;


Proef op de som

  • Welke toepassingen kunnen de deelnemers in de dagelijkse praktijk al toepassen?;
  • Welke vragen kan ik bedenken voor mijn deelnemers of samen met mijn deelnemers?;


Afsluiting

  • Welke vorm is behulpzaam om terug te kijken op het proces van Laat Je Zien?;
  • Wat speelt er nu in het leven van mijn deelnemers? Kan ik een aansluiting vinden met de lesstof?;


Hoe kunt u ieder onderdeel vormgeven?
Welke keuzes kunt u maken?

Via onderstaande vragen wordt hier uitgelegd hoe u een les met Laat Je Zien vormgeeft. De les begint altijd met fysieke oefeningen maar het bedenken van een les begint bijna altijd met een thema. Heel soms kan een eigen ervaring het begin zijn voor het creëren van een les. De uitleg beperkt zich zoveel mogelijk tot de rode draad in de lesstructuur. Bij iedere vraag staat een deel van een uitgewerkt doorlopend voorbeeld.

Hoe begint u? Door een thema te kiezen.

Indachtig uw lescurriculum, uw eigen belangstelling en de interesses van de deelnemers kunt u op verschillende manieren een keuze maken voor het thema. Er zijn drie opties:
1 Vanuit uzelf:
Wat vind ik -als docent- leuk en belangrijk om met mijn deelnemers te delen?
Voorbeelden van thema's zijn: zintuiglijke beleving, waarnemen, literaire verwerkingsvormen, staatsinrichting, menselijk lichaam en spel.

2 Vanuit een deelnemer:
Waar hebben mijn deelnemers het over? Wat houdt hen bezig? Waar lopen ze tegen aan?
Bijvoorbeeld onderling kletsen, lekker eten, sport, spel en alles met de telefoon in de hand.

3 Vanuit geplande kennisoverdracht:
Wat staat er op de planning vanuit de sectie/school
Bijvoorbeeld kennis over dichtvormen, de taxonomie van planten, staatsinrichting, essay schrijven, voeding, Griekse oudheid, Engelse grammatica en rekenen.

Het lijkt de snelste weg om te starten bij geplande kennisoverdracht maar dat is het zeker niet. Omdenken vanuit jezelf of een deelnemer werkt net zo snel. Alle drie de invalshoeken kunnen leiden tot een net zo’n boeiende en zinvolle les, waarbij de kennis waarmee deelnemers bekend moeten worden in verschillende vormen aan bod kan komen. Je kunt een thema kiezen dat alle drie de invalshoeken bedient. Het thema dat u kiest, is afhankelijk van de leerdoelen en de deelnemers.
Welk doel heeft u met de les? Welk doel heeft u op dit moment met de deelnemers? Houd hier zowel de korte als lange termijn in gedachten;

Het voorbeeld

In het voorbeeld kiezen we voor het thema Zintuiglijke beleving

Welk onderwerp kiest u voor uw eigen ervaring?

Een onderwerp kiest u door de drie invalshoeken van het thema aan elkaar te knopen. U maakt per invalshoek een overzicht door middel van een lijstje. Door uzelf te bevragen en te kijken naar uw associatieve lijstjes, vind u de richting en komt er een geschikt onderwerp naar voren waarin de drie invalshoeken samenkomen: de belangstelling van de deelnemers, de wens van de docent en de kennis die vanuit de sectie/school van belang is. Ook krijgt u zo al een idee over hoe de kennis, die later aan bod gaat komen, vorm kan krijgen.
Onder het kopje Vertellen & Luisteren bij Instrumenten wordt toegelicht hoe u uw eigen ervaring kunt formuleren.

Het voorbeeld

Suggesties voor onderwerpen die passen bij het thema Zintuiglijke beleving zijn bijvoorbeeld: Schijf van Vijf, groenten en zoet/zuur/zout voedsel.
Associërend denken laat een aantal voedselgroepen langs komen. Uiteindelijk wordt gekozen voor fruit als onderwerp. Het is makkelijk mee te nemen naar school, waarschijnlijk kan iedereen het proeven zonder problemen, het ziet er mooi uit en iedereen heeft wel eens fruit gegeten.

Welk doel van het lescurriculum, theorie, is passend voor de deelnemers?

U neemt even de tijd om na te gaan:

  • Als ik dit onderwerp bespreek en dit thema kies, wat bereik ik daar dan mee bij mijn deelnemers?;
  • Welke theorie of kennis uit het lescurriculum is passend om via dit thema en mijn onderwerp met de deelnemers te behandelen?


Het voorbeeld

Tot nu toe is er gekozen voor:
Thema Zintuiglijke beleving
Onderwerp voor eigen ervaring:Fruit
Eventuele theorie bij de deelcomponent kennis kan nu bijvoorbeeld gaan over voeding zoals gezonde versus minder gezonde keuzes of over taxonomie van planten.
Een heel andere keuze kan gaan richting het delen van theorie over de lyriek van een zintuiglijke beleving: dichtkunst of beschrijvend proza. In het voorbeeld is gekozen voor de dichtkunst.

Welke fysieke activiteiten -oefening of spel- kiest u?

U kiest twee korte fysieke oefeningen of spellen om de les mee op te starten. Natuurlijk kunt u via allerlei websites en boeken ideeën op doen voor oefeningen en spellen. Op dit platform vindt u de oefeningen en speldynamieken die in de voorbeeldlessen gebruikt zijn bij de Instrumenten onder het kopje Fysieke activiteit. Onder de Opmaat kunt u extra informatie vinden over het starten met een fysieke activiteit.

Naast de algemene vragen -Welk doel heeft u met de les? Welk doel heeft u op dit moment met de deelnemers? Houd hier zowel de korte als lange termijn in gedachten- zijn er meer specifieke vragen die u kunnen helpen bij het kiezen van de oefeningen of speldynamieken:

  • Kennen de deelnemers elkaar redelijk? Hebben ze steun nodig bij de verbinding met elkaar?;
  • Wie wilt u met wie laten samenwerken?;
  • Is de energie in de groep laag of juist hoog?;
  • Is er behoefte aan extra focus?;
  • Is het mogelijk een brug te slaan naar de ervaringen die u gaat ophalen bij de deelnemers?;
  • Wilt u dat de meer fysiek gerichte activiteiten de zintuigen prikkelen?;
  • Wilt u dat de deelnemers zich beter focussen?;
  • Welke oefening brengt de focus van de deelnemers samen met de inhoud die aan bod gaat komen?


Het voorbeeld

Tot nu toe is er gekozen voor:
Thema Zintuiglijke beleving
Onderwerp voor eigen ervaring:Fruit
Theoriekeuze:Dichtkunst
Nu gaat het er erom om twee activiteiten uit te kiezen. De eerste activiteit is meestal een spel. In dit geval het Fruitspel hiermee oefenen de deelnemers vocabulaire en concentratie. Het energiek en vrolijk en geeft de deelnemers plezier. De tweede activiteit is in dit geval gericht op het prikkelen van de zintuigen en het waarnemen: Activiteit passend bij het thema, Spel 1 & 2.

Energieke oefening: Fruitspel
Duur: ± 5 minuten – Hele groep

Alle deelnemers zitten in de kring en de docent staat voor de eerste ronde, want er is één stoel minder. Alle deelnemers krijgen een naam van een fruitsoort, bijvoorbeeld appel, peer, banaan en aardbei. Vier fruitsoorten worden er gebruikt bij een groepsgrootte van twintig (bij elke vijf deelnemers extra een andere fruitsoort toevoegen). Degene die staat, noemt een fruitsoort. De deelnemers met die fruitsoort wisselen van stoel en mogen niet meer terug naar hun eigen stoel. Degene die staat, gaat ook zitten op een van de vrijgekomen stoelen. Degene die nu overblijft zonder stoel, roept op zijn beurt een naam van een fruitsoort. Bij het woord ‘fruitmand’ loopt iedereen. Je kunt het spel ook variëren door twee of drie fruitsoorten te noemen in plaats van een.

Effect van de oefening: energie, fysieke alertheid en concentratie verhogen, groepsdynamica en ontspanning/plezier stimuleren.


Activiteit passend bij het thema: Spel 1 en 2
Spel 1: Beschrijven en raden
Duur: ± 10 minuten – Hele groep

De docent begint als voorbeeld met het beschrijven van een fruitsoort. De naam van de fruitsoort wordt niet genoemd. De docent beschrijft alleen de kenmerken van het fruit. De groep raadt welk fruit het is. Degene die het goede antwoord geeft, krijgt de beurt om te beschrijven en wordt dan de leider. Afhankelijk van het sociale vermogen van de groep laat je ze roepen of geef je ze de beurt. Degene die beschrijft, is de leider.

Spel 2: Proeven en omschrijven
Duur: ± 10 minuten – Hele groep

Een deelnemer wordt geblinddoekt en proeft een stukje fruit en beschrijft de smaken. De kernwoorden worden op het bord geschreven. Daarna proeft iedereen hetzelfde fruit en kunnen er extra woorden worden toegevoegd. Een aantal deelnemers geeft een beschrijving.

Variant

De docent kan ook niet aangesneden fruit onder een doek leggen. Een iemand wordt geblinddoekt. Hij/zij kiest op de tast een stuk fruit en beschrijft wat hij/zij voelt. Hij/zij mag niet meteen zeggen wat het is. Het gaat om de beschrijving.

Effect van de oefening: het ontwikkelen van waarneming en taligheid.

Voorbereiden
  • Bij twintig deelnemers vier schalen klaarleggen met op iedere schaal een andere fruitsoort (ongeveer per vijf deelnemers extra een schaal en fruitsoort toevoegen). Het fruit is in kleine stukken gesneden en er staan prikkers of kleine vorken naast;
  • Vier theedoeken om de schalen mee af te dekken, zodat het fruit niet gelijk zichtbaar is;
  • Een blinddoek;
  • Belletjes, of een ander instrument dat geluid maakt;
  • Bord of flip-over.



Hoe nodigt u de deelnemers uit ook te vertellen?

De docent is een rolmodel voor de deelnemers. Als eerste vertelt de docent een eigen ervaring. Vervolgens stelt de docent de verbindingsvraag waarmee de deelnemers worden uitgenodigd om ook te vertellen.

Het is belangrijk om een ervaring uit te kiezen die niet te groot is, maar die u zich wel goed herinnert zodat u details kan vertellen die uw ervaring aantrekkelijker maken om naar te luisteren. Houd er rekening mee dat u zich comfortabel voelt bij het beantwoorden van deelnemersvragen over uw ervaring. Dat is belangrijk om uw ervaring in alle vertrouwen te kunnen delen. Als uw ervaring te groot is, dan wekt het bij uw deelnemers de verwachting op dat zij ook met iets groots moeten komen. Het gaat erom dat er ruimte is voor de belevenissen van iedereen. Niet de grootte maakt het boeiend, maar de manier waarop u het kunt vertellen. Dit oefenen de deelnemers en dat oefent u ook als docent. Laat tijd over voor anderen om vragen te stellen en zelf op gedachten te komen.

Nadat de verteller, in dit geval de docent, de vragen heeft beantwoord, stelt de docent een andere vraag – de verbindingsvraag – waarmee hij/zij de deelnemers uitnodigt hun eigen ervaring te delen.
Hoe formuleert u deze vraag en waar houdt u rekening mee? U kunt bijvoorbeeld vragen: ‘Wie van jullie kan vertellen over een keer dat je [link met het thema] en wat gebeurde er toen?

Kijk voor extra voorbeelden bij de voorbeeld-lessenseries 9 X Grunberg of Beter Verwoorden. Uitgebreider wordt hierop in gegaan bij Vertellen & Luisteren onder de Instrumenten.

Het voorbeeld

Tot nu toe is er gekozen voor:
Thema Zintuiglijke beleving
Onderwerp voor eigen ervaring:Fruit
Theoriekeuze:Dichtkunst
Opmaat - Fysieke activiteiten: Fruitspel en Spel 1 & 2
Nu maakt u met een enkel woord een lijstje van uw eigen ervaringen met fruit.

  1. plukken
  2. alergisch
  3. moestuin


De ervaring die gedeeld wordt is aangeduid met plukken en luidt als volgt:

Door onze spaarrekening, oogappel genaamd, kregen we geen rente maar we kregen uit betaald in appels. Ieder jaar in september konden we naar onze eigen boon bij een teler en konden daar appels plukken. Vorig jaar gingen we voor de laatste keer. De boom hing vol en we plukten alle appels. We konden er soms maar moeilijk bij en stonden op elkaar om de hoogste appels te plukken. Ondertussen proefden we de appels, ze waren heerlijk, fris en toch ook zoet. Ze waren geel met hier en daar een rode blos. we telden onze oogst. We hadden wel 100 appels. Zoveel, ze lagen uitgestald in de kofferbak. De hele auto rook naar appel.

Nu moedigd de docent de deelnemers aan om vragen te stellen naar aanleiding van de vertelde ervaring:
Wie van jullie heeft een vraag?
Het kan zijn over iets waar je meer van wilt weten
of
misschien over iets wat ik vertelde en wat nog niet helemaal duidelijk is?

Als je gewoon zegt wie wil iets vragen kan ook...maar soms is het handig richting te geven aan het type vraag dat gesteld kan worden...of juist om aan te geven dat iedere vraag mag en er tegelijkertijd een opening bij te formuleren...zo komt het vragen op gang...

De verbindingsvraag in dit voorbeeld kan zijn: ‘Wie van jullie wil vertellen over een keer dat fruit je verraste en wat gebeurde er?’ Of: ‘Wie van jullie kan vertellen over een keer dat je iets met fruit heb meegemaakt en hoe ging dat?’

Omdat u opzoek bent naar een ervaring met fruit. Kunt u een aantal kleinere vragen stellen zodat u extra sturing geeft aan de deelnemers. Voorbeeld
Hoe smaakte het fruit? Wat er gebeurde? Wie waren er allemaal? Wat werd er gezegd?

Dit zijn meerdere vragen die naar een zelfde type ervaring vragen maar net een klein beetje anders geformuleerd. Als docent kiest u uw eerste vraag breed, als u merkt dat het moeilijk is om aan te sluiten of op ideeën te komen kunt u de vraag specifieker maken of toespitsen op een waarneming, reuk, zien, proeven etc. U kunt ook nog een tweede ervaring voorbereiden die een andere toon heeft qua beleving. Meestal kunt u ook een vraag stellen naar het tegenovergestelde van de situatie die u hebt verteld.

Het was een regenachtige dag en we liepen over een modderig pad naar een kleine boomgaard. Een vriendin had me uitgenodigd. De bomen waren groot en grillig en de appels gingen hoog in de bomen. Mijn vriendin had gezegd doe je laarzen aan en oude kleren. We klommen in een boom en een voor een plukten we appels. Die we in een geknoopte trui lieten zakken. Even hielden we pauze onder een stuk plastic tegen de regen. Mijn handen roken naar de bomen. We aten een appel en waren verbaasd hoe ze smaakten.

Het kan gaan over een ervaring met fruit? Bijvoorbeeld een keer dat je fruit at en het niet lekker was? Of juist een keer dat je fruit at en dat het heel lekker was? Dat is het tegenovergestelde spectrum. Afhankelijk van de deelnemers kun je eventueel hier naar uitwijken als iemand geen ervaring met fruit kan herinneren.

Van een vriendin kreeg ik een appel. We gingen op een bankje in het park zitten om hem op te eten. Ik beet in de appel en die was helemaal niet lekker. Hij bleek vanbinnen allemaal vreemde bruinige plekken te hebben die ik aan de buitenkant niet had gezien. De appel had er juist heel mooi uitgezien: roodachtig met geel. Hij voelde ook niet zacht maar juist hard. Gelukkig zaten we buiten en kon ik de hap gelijk uitspugen

Wat voegt het maken van een beeld toe

De deelnemers gaan in hun hoofd nog een keer hun ervaring na en kiezen nu een illustratie die iets kan toevoegen bij de ervaring. Bijvoorbeeld een gevoel in kleur uitdrukken of een detail toevoegen dat niet is genoemd maar wel iets extra's toevoegt. Er zijn deelnemers die zich met gemak uitdrukken in woorden en deelnemers voor wie een beeld maken vanzelfsprekend is. Zo kunnen verschillende deelnemers op verschillende momenten excelleren en van elkaar leren.

Tekenen, schilderen of boetseren zijn bezigheden die ontspannend werken. De ontspanning, zelfs als je niet tevreden bent met het eindresultaat of daar bang voor bent, zorgt ervoor dat je je ervaring vanuit een ander perspectief kan zien. De deelnemers krijgen een ruimere blik op dat wat ze hebben meegemaakt.

Het voorbeeld

Tot nu toe is er gekozen voor:
Thema Zintuiglijke beleving
Onderwerp voor eigen ervaring:Fruit
Theoriekeuze:Dichtkunst

Hoe kunt u de ervaringen met het thema verbinden?

U heeft nu van iedere deelnemer een eigen ervaring, helder verwoord en geschreven. Vervolgens maakt u een brug tussen de vertelde ervaringen en het thema. De opdrachten die u nu geeft, hebben als eigenschap dat ze de kennis over het thema die bij de deelnemers aanwezig is actief maken. In de lesstructuur van Laat Je Zien gebeurd dit aan de hand van vragen. De informatie die zo actief en zichtbaar wordt, brengen de deelnemers onder in een woordspin of een andere schematische ordening.

U start met het stellen van vragen. Wat weten uw deelnemers al? Wat willen ze weten? Wat zijn hun associaties bij het thema? De aspecten van het thema die u onder de aandacht wilt brengen krijgen ook een plek in de schematische ordening.
Welke opdrachten passen bij het onderwerp, het thema en de theorie? Daag de deelnemers uit om een deelaspect van het thema te onderzoeken. Laat hen een onderzoeksvraag formuleren. Ook kan de docent onderzoeksvragen bedenken en die aan de deelnemers uitdelen.

Het voorbeeld

Tot nu toe is er gekozen voor:
Thema Zintuiglijke beleving
Onderwerp voor eigen ervaring:Fruit
Fysieke oefeningen
Theorie: Dichtkunst
De docent maakt een keuze uit de theorie van de dichtkunst. Wat gaan de deelnemers leren? Gaan de deelnemers gedichten schrijven en lezen? Vanzelfsprekend houdt de docent rekening met de keuze voor de opdrachten met het niveau van de leerlingen. Twee mogelijke keuzes zijn:

  1. U heeft de deelnemers laten vertellen over een ervaring met fruit waarbij de waarneming via de zintuigen bewust is gemaakt. Nu kunt u de deelnemers vragen een liedje mee te nemen naar school waarin het gaat over iemand die proeft, ruikt, ziet, voelt (huidaanraking) of hoort. Vraag de deelnemers om het liedje of een couplet van het liedje uit te schrijven. Wat valt hen op? Is er iets te zeggen over de woorden, de volgorde, rijm wellicht? Iedere deelnemer werkt dit uit voor zichzelf.
  2. U kunt ook kiezen om elfjes te gaan schrijven met de deelnemers. Dit kan relatief snel. U kunt het met de hele groep tegelijk doen, maar ook in teams waarbij de teamleden om de beurt de opdracht leiden. Het eerste voorbeeld elfje komt op het bord te staan en wordt samen uitgevoerd, afhankelijk van de ervaring bij de deelnemers. Zo schrijft iedere deelnemer een aantal elfjes. Het is elfje is een stap richting gedichten en dichtvormen.

Vervolgens kan de opbouw van gedichten besproken worden aan de hand van een opdracht: ‘Schrijf een aantal zaken die je al weet over gedichten op.’ Daarna gaat u de opmerkingen van alle deelnemers met de gehele groep onderverdelen. Je kunt de groepering zelf leiden of laten co-leiden. De docent kan de kennis dan aanvullen waar dat nodig is.

Waar kunt u op letten bij het aanvullen van kennis?

Bij het aanvullen van kennis is het belangrijk om uit te gaan van het niveau van iedere individuele leerling, denk hierbij ook aan de zone van nabije ontwikkeling van Vygotsky. In de woorden van Vygotski:
'De zone van nabije ontwikkeling is de potentiële ontwikkeling van de deelnemer(s) waar de docent door zijn instructie een waardevolle bijdrage aan kan leveren mits hij deze instructie precies afstemt op een precies uitgekiend punt op een bepaald moment in de zone van nabije ontwikkeling van de deelnemers. Instructie is onnodig als het alleen gebaseerd is op dat wat al gerijpt is in het ontwikkelingsproces van de deelnemers. Anderen zoals Montessori spreken hier over de sensitieve periode (Thinking and Speech, 1934) p 212. Instructie opent als het ware de weg naar potentiële ontwikkeling, als deze precies is afgestemd op het nabije vermogen van ontwikkeling van de deelnemer. Vygotsky gaat ervan uit dat de deelnemer leert in aansluiting op wat hij/zij al weet, maar het moet wel nieuw of uitdagend zijn om daadwerkelijk van leren te kunnen spreken, zoals geformuleerd op de Nivoz-site.

Als docent kan het ook handig zijn om rekening te houden met hoe de leerlingen de kennis gaan gebruiken: Op welke plek en met wie? Gebaseerd op deze inschattingen gaat de docent op zoek naar welke kennis noodzakelijk is en in welke vorm die het beste gepresenteerd kan worden.

Voor ieder niveau in het onderwijs staat beschreven welke kennis de deelnemers zich eigen dienen te maken. Hiervoor bestaan allerlei methodes en modules met opdrachten en uitgeschreven teksten. Deze kunnen hier prima worden ingezet door de docent. Ook de oefeningen uit de bestaande lesboeken kunnen worden gebruikt.

Het voorbeeld

Tot nu toe is er gekozen voor:
Thema Zintuiglijke beleving
Onderwerp voor eigen ervaring:Fruit
Fysieke oefeningen
Theorie: Dichtkunst
Met welk type opdracht moedig ik mijn deelnemers aan onderzoek te doen? Met welk materiaal kunnen de deelnemers aan de slag gaan? Denk hierbij ook aan beeld: Een documentaire, spel, toneelstuk of tekst o.a.. Zo is het mogelijk om een film te kiezen waarin taal gesproken wordt in een dichtvorm. Of een lied te luisteren van een cabaretier en na te gaan of er een rijmschema te ontdekken is. Deze opdracht kan na het bespreken van diverse rijmschema's worden gegeven. Zo leren de deelnemers alert te zijn op rijmschema's in de praktijk en ze te de herkennen. een connectie kan worden gemaakt tot gezongen gedichten. Vraag de deelnemers bijvoorbeeld om een stuk tekst uit een nummer dat hen aanspreekt mee te brengen naar de les.

Hoe koppelt u kennis aan een praktische toepassing?

Een bruikbare vraag die een docent kan gebruiken om hierover na te denken is: Hoe gaan mijn leerlingen de kennis gebruiken? Op welke plek? Met wie? Gebaseerd op deze inschattingen gaat de docent opzoek naar welke kennis en in welke vorm...

De docent bedenkt opdrachten die de deelnemers kunnen uitvoeren in hun eigen leefomgeving. Bijvoorbeeld aan de hand door een opdracht waarbij de eigen ervaring, de theoretische kennis en het thema gebruikt worden. Deze opdrachten kunnen ontleend zijn aan de gebruikte lesmodules. Zo vermengd het reguliere curriculum zich met de eigen leefwereld van de deelnemers. Zo ervaren de deelnemers eerder een belang, ze worden uitgedaagd in hun eigen ontwikkeling met in achtneming van hun dagelijkse interesses.

Het voorbeeld

Tot nu toe is er gekozen voor:
Thema Zintuiglijke beleving
Onderwerp voor eigen ervaring:Fruit
Fysieke oefeningen
Theorie: Dichtkunst
Met welk type opdracht moedig ik mijn deelnemers de resultaten van hun onderzoek toe te passen in de praktijk? Met welk materiaal kunnen de deelnemers aan de slag gaan? Denk hierbij ook aan beeld: Een documentaire, spel, toneelstuk of tekst o.a.. Zo is het mogelijk om een film te kiezen waarin taal gesproken wordt in een dichtvorm. Of een lied te luisteren van een cabaretier en na te gaan of er een rijmschema te ontdekken is. Deze opdracht kan na het bespreken van diverse rijmschema's worden gegeven. Zo leren de deelnemers alert te zijn op rijmschema's in de praktijk en ze te herkennen.

Ook kunnen de deelnemers op basis van hun kennis over rijmschema's en hun eigen ervaring een gedicht schrijven.
Of schrijf een gedicht samen met een vriend of vriendin, begeleidt elkaar bij het schrijven. Kies een rijmschema uit, of kies juist voor een andere vorm van gedicht misschien zonder direct rijmschema maar meer met een ritme in de woorden.
Vervolgens kunnen de gedichten op muziek worden gezet. Welke muziek is passend?

Presenteren

Presenteren heeft een continue plaats in Laat Je Zien omdat het een vaardigheid is waar deelnemers hun hele leven plezier van kunnen ervaren. De docent zorgt er samen met de deelnemers voor dat de sfeer niet oordelend en juist bemoedigend is. De deelnemers kunnen een actieve rol krijgen bij het ontwikkelen van verschillende vormen voor de presentaties. Er is veel gelegenheid voor experimenteren. Tegelijkertijd is het een kans om naar buiten te treden, een groter publiek te zoeken om mee uit te wisselen.

In de voorbeeldlessen van de voorbeeldserie van 9 x Grunberg zijn in iedere les verschillende presentatie momenten: Tussendoor presenteren en Slotpresentatie. De presentatie tussendoor biedt de deelnemers de gelegenheid om kennis uit onderzoek te presenteren en te delen. De docent geeft de deelnemers telkens meer verantwoordelijkheid voor deze presentatie momenten.

Het voorbeeld

Tot nu toe is er gekozen voor:
Thema Zintuiglijke beleving
Onderwerp voor eigen ervaring:Fruit
Fysieke oefeningen
Theorie: Dichtkunst

Tussentijds presenteren

Elfje met beat of klank, body drum. Duur ± 15 minuten / de hele groep De deelnemers zitten in de kring en twee aan twee presenteren ze hun elfje met begeleiding. Na iedere presentatie is er een kort applaus en dan snel door. Het is belangrijk het ritme erin te houden.

Slotpresentatie

De deelnemers presenteren de gedichten die ze hebben geschreven. Dit kan met muziek zijn of beeld. Ze kunnen dit individueel doen maar ook in teams. Als ze in teams werken kan de een presenteren en de ander de techniek doen.

Voorbereiden
  • De docent zorgt ervoor dat er een plek is om even te gaan staan als tweetal om te presenteren.
  • Voor de deelnemers: voordragen met rust en goed verstaanbaar. Neem je tijd en ontvang je applaus.



Het belang van samen evalueren en reflecteren

Aan het einde van een les besteed je altijd aandacht aan hoe de deelnemers de les hebben ervaren. Wat nemen ze mee?
Door samen te evalueren en reflecteren op het proces van de les ontwikkelen de deelnemers een gevoel van eigenaarschap en daarmee vergroot hun betrokkenheid op hun eigen leerproces. Ze ervaren dat ze gehoord worden en dat ze voorstellen kunnen doen voor toekomstige lessen. Zo kan bij de deelnemers het bewustzijn groeien over wie ze zijn en wat ze wensen. Welke stappen kunnen ze ondernemen om te ontwikkelen in de richting van hun wensen. Een natuurlijk proces van leren en ontwikkelen dat een leven lang mee gaat.

Door de aandacht voor reflectie worden de deelnemers bewust dat verschillen tussen deelnemers kunnen bestaan en gerespecteerd worden. Dit is belangrijk als basis voor een maatschappij waarin iedereen een plek kan vinden die passend is bij hem of haar. De deelnemers zijn gehoord en gezien en staan er voor open anderen te zien en te horen. Ze leren vertrouwen dat ze met elkaar de samenleving vorm kunnen geven.

Bij het evalueren kan gebruik worden gemaakt van allerlei digitale tools, zoals Kahoot, Mentimeter, AhaSlides of SurveyMonkey. Meer lezen over het gebruik van dit soort tools bij het evalueren en reflecteren van een les? Er zijn diverse sites waar dieper wordt ingegaan op de diverse digitale tools, een behulpzame zoekterm is flipped classroom tools. Dit is een behulpzaam artikel voor verder onderzoek.

Daarnaast kan de les ook prima zonder digitale tools worden afgesloten, bijvoorbeeld op papier met een afbeelding van een koffer, naar het idee van ‘Ik ga op reis, en ik neem mee...’ De deelnemers kunnen daar bijvoorbeeld opschrijven wat ze deze les precies hebben geleerd.